ECLI:NL:RBAMS:2020:2972

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
13/751331-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen in Polen

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het District Court of Lublin in Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 februari 2020 en betreft de tenuitvoerlegging van meerdere vonnissen die zijn uitgesproken tegen de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is behandeld op een openbare zitting op 28 mei 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in het verleden is veroordeeld tot verschillende vrijheidsstraffen, waarvan nog een aanzienlijk deel resteert. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van een van de vonnissen, maar de rechtbank oordeelde dat de vereisten van de Overleveringswet zijn nageleefd en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtszittingen die tot de vonnissen hebben geleid. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen juridische belemmeringen waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en de griffier was ook aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751331-18
RK nummer: 20/1069
Datum uitspraak: 11 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 oktober 2017 door de
District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2020. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting, via telehoren, verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Provincial Court of Puławyvan
28 mei 2013 (zaaknummer: II K 206/13, hierna:
vonnis 1), onherroepelijk vanaf 28 november 2013.
In de tweede plaats wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Provincial Court of Puławyvan 30 maart 2012 (zaaknummer: II K 1650/11, hierna:
vonnis 2), onherroepelijk vanaf 7 april 2012. Op 25 november 2014 heeft de
Provincial Court of Puławyeen last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gegeven.
In de derde plaats wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Provincial Court of Puławyvan 27 september 2010 (zaaknummer: II K 940/10, hierna:
vonnis 3), onherroepelijk vanaf
5 oktober 2010. Op 4 december 2013 heeft de
Provincial Court of Puławyeen last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gegeven.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot vonnis 1 en vonnis 2 hebben geleid.
De opgeëiste persoon is ten aanzien van vonnis 1 veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, waarvan nog twee jaren, acht maanden en negen dagen resteren. Ten aanzien van vonnis 2 is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, waarvan nog vijf maanden en 26 dagen resteren. Daarnaast is de opgeëiste persoon ten aanzien van vonnis 3 veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, waarvan nog elf maanden en 25 dagen resteren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze resterende vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet op de hoogte is gebracht van vonnis 3. Hij heeft geen dagvaarding ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot vonnis 3 stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, maar dat - kort gezegd - is gewezen terwijl zich de in artikel 12, sub a, OLW genoemde omstandigheid heeft voorgedaan.
De uitvaardigende autoriteit heeft als aanvullende informatie bij brief van 10 maart 2020, een brief van de
District Court of Puławyvan 9 maart 2020 doorgestuurd, waarin het volgende is vermeld:
I hereby inform in reply to the inquiry of the Dutch party included in translation of the letter dated 4th March 2020 and relating to the case of herein Court with file ref. II K 940/10 (paragraph 2 of the letter) that it should be indicated that the accused [opgeëiste persoon] personally collected the notification about the date and place of the scheduled trial which resulted in the decision, on the date 6th September 2010 from the hands of a postman of the Polish Post, which he confirmed with his own signature on the acknowledgment of receipt, kept in the case files.
Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat deze verklaring voldoet aan de eisen van artikel 12, sub a, OLW. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is niet van toepassing.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd;
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is;
en:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en valse sleutels, meermalen gepleegd.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit waarvoor hij in vonnis 3 is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Voor toewijzing van een onschuldverweer is slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor bij de rechtbank is aangetoond. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 188 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court of Lublin(Polen).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
De voorzitter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.