ECLI:NL:RBAMS:2020:2969

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
13/751267-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot minderjarige en asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Freiberg in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in Eritrea, was gedetineerd in Nederland en werd verdacht van mishandeling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB was uitgevaardigd door een bevoegde autoriteit en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering, ondanks de argumenten van de verdediging over de minderjarigheid van de opgeëiste persoon en zijn asielaanvraag in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op het moment van het delict meerderjarig was en dat de overlevering niet in strijd was met de rechten van minderjarigen. De rechtbank verwierp ook het verweer dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de lopende asielprocedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751267-20
RK nummer: 20/1641
Datum uitspraak: 11 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juli 2019 door het
Amtsgericht Freiberg(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Eritrea) op [geboortedag 1] 1999,
ter zitting opgegeven persoonsgegevens: geboren op [geboortedag 2] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Centrum ‘ [locatie] ’ te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 8 mei 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 mei 2020. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam, die via telefoonverbinding ter zitting aanwezig was, en door een tolk in de Tigrinya taal.
De rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot de zitting van 28 mei 2020 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere informatie op te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit omtrent de bevoegdheid tot uitvaardigen van het EAB door de persoon die staat genoteerd als vertegenwoordiger van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 28 mei 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 mei 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is via telehoren gehoord en bijgestaan door zijn raadsman, die via telefoonverbinding ter zitting aanwezig was, en door een tolk in de Tigrinya taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is geboren op [geboortedag 2] 2002 en dat hij uitsluitend de Eritrese nationaliteit heeft. Bij de rechtbank is geen twijfel ontstaan dat de persoon die voor de rechtbank is verschenen, dezelfde persoon is als waar het EAB op ziet.

3.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB

Het EAB is uitgevaardigd door het
Amtsgericht Freiberg, vertegenwoordigd door haar directeur Sell. Uit de aanvullende informatie, te weten de e-mail van 15 mei 2020 van Jochen Sell die de directeur is van het
Amstsgericht Freiberg, blijkt dat het EAB is ondertekend door de bevoegde rechter in de onderliggende zaak bij bovengenoemde rechtbank. Jochen Sell bekleedt eveneens de functie van rechter. Uit het antwoord blijkt overigens ook dat in Duitsland alleen rechters de functie van directeur van een rechtbank kunnen bekleden.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus voldaan aan het vereiste van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van 13 juni 2002 (2002/584/JBZ).

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Freibergop 3 september 2018 (dossiernummer: 5 Ls 403 Js 38126/17 jug).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid, feit waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling.

6.Waarborgen voor een minderjarige opgeëiste persoon

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 11 van de OLW. De opgeëiste persoon is wellicht minderjarig en was dat ook ten tijde van het delict waarvan hij wordt verdacht. Gezien het EAB wordt hier geen rekening mee gehouden, nu er door de uitvaardigende justitiële autoriteit geen waarborgen zijn verstrekt dat de opgeëiste persoon conform het jeugdstrafrecht zal worden berecht en/of zal worden gedetineerd in een detentie-instelling voor minderjarigen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar de relevante bepaling uit de Overleveringswet en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, op het standpunt gesteld dat de leeftijd van de opgeëiste persoon geen beletsel vormt voor de overlevering. Daarnaast is weigering van het verzoek tot overlevering op grond van artikel 11 van de OLW niet aan de orde, nu niet is voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit dit artikel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De geboortedatum van de opgeëiste persoon is een punt van discussie in meerdere procedures (in Nederland, maar ook in Duitsland en Italië, waar hij in de afgelopen jaren verzoeken om internationale bescherming heeft ingediend). De opgeëiste persoon heeft in deze procedure verklaard dat hij op [geboortedag 3] 2002 is geboren. Op de zitting van 8 mei 2020 heeft hij eveneens verklaard dat hij op [geboortedag 3] 2002 is geboren. Ter zitting van 28 mei 2020 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij op [geboortedag 2] 2002 is geboren. In de beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 29 november 2018 is zijn geboortedatum echter vastgesteld op [geboortedag 1] 1999. De rechtbank stelt vast dat, welke datum ook wordt aangehouden, de opgeëiste persoon thans in ieder geval meerderjarig is.
De rechtbank stelt verder vast dat de opgeëiste persoon op de pleegdatum van het feit dat ten grondslag ligt aan het EAB, te weten 2 september 2017, de in artikel 10 van de OLW genoemde minimumleeftijd van 12 jaar had bereikt.
Voorts wijst de rechtbank op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
23 januari 2018 (ECLI :EU:C:2018:27). In dat arrest heeft het Hof onder meer overwogen (punt 50) dat het waarborgen van de rechten, waaronder die van minderjarigen, in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de uitvaardigende lidstaat, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat deze lidstaat het Unierecht en in het bijzonder de in dit recht erkende grondrechten eerbiedigt. Daarnaast dient artikel 3, punt 3 van het Kaderbesluit zo te worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat alleen moet nagaan of de betrokkene de minimumleeftijd heeft bereikt om in de uitvoerende lidstaat verantwoordelijk te worden gesteld voor de feiten die ten grondslag liggen aan het aanhoudingsbevel, zonder dat zij rekening hoeft te houden met eventuele aanvullende voorwaarden inzake een gepersonaliseerde beoordeling die in het recht van deze lidstaat worden gesteld voor de vervolging of eventuele veroordeling van een minderjarige (punt 62). Ingevolge artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering is de minimumleeftijd voor strafrechtelijk vervolging volgens Nederlands recht overigens dezelfde als genoemd in artikel 10 van de OLW, te weten 12 jaar.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat de overlevering niet kan worden toegestaan omdat dit, gelet op de minderjarigheid van de opgeëiste persoon, een schending als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie oplevert, slaagt dit verweer niet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Asielaanvraag

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon in Nederland asiel heeft aangevraagd en in de asielprocedure is opgenomen. Deze asielprocedure wordt nu verstoord door de overleveringsprocedure.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland asiel heeft aangevraagd levert geen grond tot weigering van de overlevering op.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland asiel heeft aangevraagd levert geen grond tot weigering van de overlevering op (zie in deze zin artikel 9, eerste en tweede lid, Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), 26 juni 2013,
L180/60, en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2010, zaak C-306/09, ECLI:EU:C:2010:626 (
I.B.), punt 43.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Freiberg(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
De voorzitter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.