ECLI:NL:RBAMS:2020:2965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
13/102421-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling en vrijspraak in verkeerszaak met aanrijding op zebrapad

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 27 mei 2020 veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg, maar vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van schuld aan een verkeersongeval. De zaak betreft een aanrijding op 28 november 2018, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een voetganger over het hoofd zag terwijl zij linksaf sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een enkel moment van onoplettendheid handelde, wat niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat er wel sprake was van gevaar op de weg, wat leidde tot de bewezenverklaring van het subsidiaire feit. De officier van justitie had een geldboete van € 1.000,- geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van € 500,- op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder het blanco strafblad van de verdachte en haar zorg voor het slachtoffer na het ongeval. De rechtbank benadrukte dat de verdachte haar verantwoordelijkheid had genomen en dat er geen aanleiding was voor een onvoorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de relevante wettelijke voorschriften heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/102421-19
Datum uitspraak: 27 mei 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. E.M. van Schaik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –kort samengevat– ten laste gelegd:
primair:
dat zij zich op 28 november 2018 te Amsterdam, als bestuurder van een personenauto, zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte wordt verweten dat zij, op het moment dat zij linksaf sloeg vanaf de Burgemeester Rendorpstraat, voetganger [persoon], die bezig was over te steken op de voetgangersoversteekplaats op de Burgemeester Roëlstraat, niet (tijdig) heeft gezien en niet voor heeft laten gaan op een voetgangersoversteekplaats, waardoor een aanrijding is ontstaan en [persoon] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994).
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat zij zich dusdanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994).
De volledige tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit verkort vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 - hierna: WVW)
De rechtbank acht, evenals de raadsman en de officier van justitie, het onder primair ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak sprake is van één op zichzelf staande verkeersfout. Verdachte heeft, linksaf slaand, het slachtoffer [persoon] over het hoofd gezien in een enkel moment van onoplettendheid. Een dergelijke verkeersfout is niet zodanig ernstig van aard dat reeds daaruit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Van bijkomende verkeersfouten of andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken.
Wel kan worden bewezen dat verdachte zich dusdanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, met als gevolg dat zij [persoon] heeft aangereden op de voetgangersoversteekplaats.
4.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het
subsidiairten laste gelegde:
op 28 november 2018 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Burgemeester Röellstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Burgemeester Rendorpstraat, komende uit de richting van de
Louis Couperusstraat, en gaande in de richting van de Burgemeester Röellstraat,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte is vervolgens links afgeslagen naar de Burgemeester Röellstraat,
verdachte is een op de Burgemeester Röellstraat gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd,
verdachte heeft zich er voor en tijdens het afslaan niet van vergewist dat haar rijstrook vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft vervolgens in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een voetganger, te weten [persoon], die doende was om die voetgangersoversteekplaats over te steken, geen voorrang verleend,
verdachte heeft vervolgens niet afgeremd en is niet uitgeweken voor deze voetganger
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [persoon] aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen, waarvan een gedeelte, groot € 500,-, voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen, gezien haar blanco strafblad, de wijze waarop verdachte zich om het slachtoffer heeft bekommerd en gelet op het tijdsverloop.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding waarbij gevaar op de weg is veroorzaakt.
Verdachte heeft in een moment van onoplettendheid met haar auto een voetganger geschept toen zij linksaf sloeg. Deze voetganger stak op dat moment een zebrapad over en is als gevolg van het verkeersongeval zwaar gewond geraakt.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 april 2020 betreffende verdachte volgt dat zij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Verdachte heeft verklaard dat zij de situatie ter plaatse - een drukke kruising – altijd al als onoverzichtelijk ervoer vanwege de vele verkeersstromen. Hiervan heeft zij op de avond van het ongeval schriftelijk melding gemaakt bij de gemeente, om nieuwe ongevallen te voorkomen. Zij heeft op diezelfde avond bovendien direct contact opgenomen met het slachtoffer en heeft nadien nog meermalen geïnformeerd naar zijn toestand.
Het ongeval heeft ook op verdachte een grote impact gehad. Tot slot weegt de rechtbank mee dat inmiddels ruim anderhalf jaar zijn verstreken sinds het ongeval en dat zij lang in onzekerheid heeft verkeerd over de afloop van deze zaak.
Gelet op voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen enkele aanleiding en ook geen meerwaarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke straf. Verdachte heeft haar verantwoordelijkheid genomen.
In afwijking van de eis van de officier van justitie acht de rechtbank een geldboete van € 500,- geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen.
Beveelt dat deze geldboete
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Indien door verdachte hoger beroep wordt ingesteld is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2020.
[...]