In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 27 mei 2020 veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg, maar vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van schuld aan een verkeersongeval. De zaak betreft een aanrijding op 28 november 2018, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een voetganger over het hoofd zag terwijl zij linksaf sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een enkel moment van onoplettendheid handelde, wat niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat er wel sprake was van gevaar op de weg, wat leidde tot de bewezenverklaring van het subsidiaire feit. De officier van justitie had een geldboete van € 1.000,- geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van € 500,- op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder het blanco strafblad van de verdachte en haar zorg voor het slachtoffer na het ongeval. De rechtbank benadrukte dat de verdachte haar verantwoordelijkheid had genomen en dat er geen aanleiding was voor een onvoorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de relevante wettelijke voorschriften heeft toegepast.