Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
beschikking
[verzoeker]
[verweerster]
De procedure
- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 23 december 2019;
- het verweerschrift met producties van [verweerster] , ingekomen op 24 februari 2020.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2020 een beschikking gegeven in een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, een oud-politieagent die een eenmanszaak runt, heeft een verzoek ingediend om getuigen te horen over afspraken die in 2007 zijn gemaakt met verweerster, een advocaat, betreffende de betaling voor zijn werkzaamheden in de herzieningszaak van cliënt [naam cliënt]. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 27 februari 2020 gehouden, waarbij beide partijen zijn gehoord. Verzoeker stelt dat verweerster hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van een factuur van € 923.701,03, die door cliënt [naam cliënt] niet is voldaan. De rechtbank overweegt dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in beginsel moet worden toegewezen, tenzij het in strijd is met de goede procesorde. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de goede procesorde, omdat de grondslag van de vordering tegen [naam cliënt] dezelfde is als die tegen verweerster. De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt verzoeker in de proceskosten.