ECLI:NL:RBAMS:2020:2943

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
C/13/680923/HA RK 20/81
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot bevelen van voorlopig getuigenverhoor en afwijzing wegens strijd met goede procesorde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2020 een beschikking gegeven in een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, een oud-politieagent die een eenmanszaak runt, heeft een verzoek ingediend om getuigen te horen over afspraken die in 2007 zijn gemaakt met verweerster, een advocaat, betreffende de betaling voor zijn werkzaamheden in de herzieningszaak van cliënt [naam cliënt]. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 27 februari 2020 gehouden, waarbij beide partijen zijn gehoord. Verzoeker stelt dat verweerster hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van een factuur van € 923.701,03, die door cliënt [naam cliënt] niet is voldaan. De rechtbank overweegt dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in beginsel moet worden toegewezen, tenzij het in strijd is met de goede procesorde. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de goede procesorde, omdat de grondslag van de vordering tegen [naam cliënt] dezelfde is als die tegen verweerster. De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt verzoeker in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/680923/HA RK 20/81
beschikking van: 26 maart 2020

beschikking

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. E. Doornbos
t e g e n

[verweerster]

wonende te [woonplaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. E.A.L. van Embden

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingekomen op 23 december 2019;
  • het verweerschrift met producties van [verweerster] , ingekomen op 24 februari 2020.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. [verzoeker] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. De gemachtigde van [verweerster] is verschenen. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de rechtbank beantwoord. De beschikking is bepaald op heden.

De feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[verzoeker] is oud-politieagent en drijft een eenmanszaak die zich bezig houdt met het geven van opleidingen, seminars en voordrachten op het gebied van fraude, veiligheid, opsporing en crisissituaties, en het geven van juridische adviezen op voornoemde gebieden. Hij handelt onder de naam [naam bedrijf] .
1.2.
[verweerster] is advocaat bij Advocatenkantoor [naam Advocatenkantoor] .
1.3.
[naam cliënt] (hierna [naam cliënt] ) is cliënt van [verweerster] .
1.4.
Bij arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 30 juli 2002 is het vonnis van 9 februari 2001 van de rechtbank Breda, waarbij [naam cliënt] is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar vernietigd en is [naam cliënt] veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is verworpen.
1.5.
Bij brief van 2 november 2007 heeft [verweerster] het volgende aan [verzoeker] geschreven:
“Geachte heer [verzoeker] ,
Hierbij bevestig ik u onze afspraak dat u onderzoekswerkzaamheden zult verrichten in de zaak [naam cliënt] / herziening.
Uw normale uurtarief van € 90,-- per uur zal voor deze werkzaamheden worden verhoogd tot € 120,-- per uur onder de voorwaarde dat u eerst tot declaratie van uw werkzaamheden overgaat wanneer de in de zaak aan te vragen herziening met succes zal zij afgerond en de Staat ter zake tot uitkering van schadevergoeding zal overgaan, dan wel zoveel eerder als [naam cliënt] kan beschikken over voorschotten ter zake de door de Staat te vergoeden schade wegens onrechtmatige vervolging en beslaglegging.
Ik maak hierbij het uitdrukkelijk voorbehoud dat niet mijn kantoor, maar cliënt [naam cliënt] zelf in staat voor de vergoeding van uw honoraria. Wel is het zo dat de aan u door mij gegeven opdracht valt binnen mijn werkzaamheden als advocaat van [naam cliënt] , hetgeen impliceert dat mijn verplichting tot geheimhouding over bijzonderheden van de zaak onverkort voor u van toepassing is. (…)”
De brief is door [verweerster] , [naam cliënt] en [verzoeker] ondertekend.
1.6.
In april 2011 is namens [naam cliënt] een herzieningsverzoek ingediend.
1.7.
Op 20 oktober 2017 heeft [verzoeker] een voorschotnota ten bedrage van € 923.701,03 inclusief btw aan [naam cliënt] gezonden voor werkzaamheden verricht in de periode 2007 tot en met 2016. De betalingstermijn bedraagt 30 dagen.
1.8.
[naam cliënt] heeft de factuur niet voldaan.
1.9.
Op 17 april 2018 heeft de Hoge Raad het herzieningsverzoek afgewezen.
1.10.
Bij dagvaarding van 6 augustus 2018 heeft [verzoeker] gevorderd dat [naam cliënt] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van voormelde factuur met rente en kosten. Bij vonnis van 15 mei 2019 van de Rechtbank Rotterdam is deze vordering afgewezen. [verzoeker] heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.

Het geschil

2. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3. [verzoeker] wenst de volgende getuigen te (doen) horen: zijn echtgenote, [verweerster] , [naam cliënt] , [naam] (journalist) en zichzelf.
4. [verzoeker] stelt daartoe dat de getuigen kunnen verklaren over de inhoud van de afspraken die in 2007 zijn gemaakt omtrent de bezoldiging voor zijn werkzaamheden in de (herzienings)zaak van [naam cliënt] alsmede de uitvoering daarvan. Het standpunt van [verzoeker] is dat [verweerster] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van voornoemde factuur.
5. [verweerster] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek.
6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

7. Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop.
8. De doelstelling van een getuigenverhoor is (onder meer) om een partij de mogelijkheid te verschaffen om aan de hand van een voorlopig getuigenverhoor zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van een geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen.
9. Als uitgangspunt in deze procedure geldt volgens vaste rechtspraak dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv – als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet – in beginsel moet worden toegewezen. Dit is slechts anders indien het verzoek in strijd is met een goede procesorde, de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel wordt misbruikt (art. 3:13 BW) of het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder geldt dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt (art. 3:303 BW).
10. Uit het verzoekschrift blijkt dat [verzoeker] –kort gezegd– bewijs wenst te verkrijgen van zijn stelling dat [verweerster] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de factuur.
11. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat het verzochte voorlopige getuigenverhoor op zichzelf staat en niet is bedoeld als instrument voor de op dit moment reeds lopende hoger beroepsprocedure tegen [naam cliënt] . [verzoeker] wil een aparte procedure beginnen tegen [verweerster] , waarbij hij zich op het standpunt stelt dat [verweerster] hoofdelijk aansprakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst van 2 november 2007.
12. Daarmee ligt de vraag voor of zich, zoals [verweerster] meent, een (of meerdere) van de hiervoor genoemde afwijzingsgronden voordoen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
13. [verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij zijn vordering tegen [naam cliënt] is afgewezen wegens het niet voldoen aan de stel- en bewijsplicht. Blijkens een overweging in het vonnis van de Rechtbank Rotterdam is aan bewijslevering niet toegekomen omdat [verzoeker] zijn stellingen met betrekking tot de wijze van factureren onvoldoende concreet en feitelijk heeft weten te onderbouwen.
14. Nu de hoger beroepsprocedure tegen [naam cliënt] nog aanhangig is, acht de rechtbank toewijzing van het onderhavige verzoek strijdig met de goede procesorde. Daarvoor is het volgende redengevend.
15. De grondslag van de vordering in het geschil tegen [naam cliënt] is dezelfde overeenkomst waarvan [verzoeker] nakoming wil vorderen tegen [verweerster] in een eventueel aan te spannen nieuwe procedure.
16. Nu onderhavig verzoekschrift zich niet tevens richt tegen [naam cliënt] als verweerder, wordt [naam cliënt] in de hoger beroepsprocedure processueel benadeeld. Die benadeling bestaat hieruit dat [naam cliënt] niet de processuele bevoegdheid heeft om zich als verweerder uit te laten over de wenselijkheid en inkleding van het voorlopig getuigenverhoor. Ook heeft [naam cliënt] niet de mogelijkheid om de te horen getuigen zelf te ondervragen, en hij kan geen getuigen in een contra-enquête doen horen.
17. [verzoeker] kan in de hoger beroepsprocedure een concreet (getuigen) bewijsaanbod doen en de mogelijkheid bestaat dat het Gerechtshof hem een concrete bewijsopdracht geeft als daartoe grond bestaat. Dat biedt [verzoeker] de mogelijkheid om de vragen die hij in deze procedure wil stellen aan [verweerster] en de andere door hem genoemde getuigen in een getuigenverhoor in de hoger beroepsprocedure te stellen.
18. Doordat het voorlopige getuigenverhoor alleen is gericht tegen [verweerster] komen ook de waarborgen van artikel 193 Rv in gevaar. Daarin is bepaald dat de rechter het voorlopig getuigenverhoor houdt met inachtneming van de bepalingen die van toepassing zijn op het horen van een partijgetuige als de getuige aannemelijk maakt dat de verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor beoogt inlichtingen van hem te verkrijgen ten behoeve van een tegen hem in te stellen vordering. Weliswaar stelt [verzoeker] dat het hem te doen is om [verweerster] , maar niet valt uit te sluiten dat bij het verhoor ook bewijs zal worden vergaard tegen [naam cliënt] , wat [verzoeker] vervolgens kan gebruiken in de hoger beroepsprocedure.
19. Gelet op het voorgaande leidt toewijzing van het verzoek ertoe dat de processuele rechten en belangen van [naam cliënt] in het gedrang (kunnen) komen. Dit is in strijd met de goede procesorde.
20. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
21. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De verzochte wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5 De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 922,00 voor salaris advocaat, inclusief eventueel verschuldigde btw, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te verhogen met een bedrag van € 82,00 en de explootkosten van betekening van deze beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Lourens, rechter, bijgestaan door mr. B.A. Terwee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.
Op verzoek van verweerster, gehoord hebbend verzoeker, verbetert de rechter de beschikking van 26 maart 2020 aldus dat de beslissing onder II. als volgt komt te luiden:
“veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 922,00 voor salaris advocaat, inclusief eventueel verschuldigde btw, alsmede € 297,00 aan griffierecht, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling; ”
Deze verbetering is gewezen door mr. F.J. Lourens, rechter en uitgesproken door mr. A.J. Wesdorp, rechter, ter openbare terechtzitting van 20 mei 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.