Ten aanzien van feit 1
Op grond van de aangifte van [persoon] , het bij hem geconstateerde letsel, de verklaring van [getuige] en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [persoon] meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft gestompt en meermalen met een bijzettafeltje tegen het lichaam heeft geslagen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het slaan met een stofzuigerslang of -pijp. Verdachte ontkent dit en [getuige] , die in de slaapkamer aanwezig was waar dit zou hebben plaatsgevonden en dit dus gezien zou moeten hebben, heeft hierover niets verklaard.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende duidelijkheid bestaat over het verloop van het gevecht en op welke wijze verdachte het letsel bij [persoon] heeft toegebracht. De rechtbank acht in ieder geval niet bewezen dat verdachte het slachtoffer met het tafeltje op het hoofd of in de richting van zijn hoofd heeft geslagen. Zij kan daarom niet concluderen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.
Beroep op noodweer
Omdat de verdediging een beroep doet op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk acht.
Verdachte heeft ter terechtzitting de volgende toedracht geschetst.
In de nachtelijke uren van 28 februari 2020 ontstaat in de woonkamer onenigheid tussen verdachte en [persoon] over het geluid van de televisie en de radio. Verdachte trekt op een enig moment de stekker van de televisie uit het stopcontact. Hierop rent [persoon] naar de keuken waarbij hij roept dat hij de stofzuigerpijp gaat pakken om de hersens van verdachte te verbrijzelen. Om zichzelf te beschermen, doet verdachte de deur tussen de woonkamer en de keuken dicht. Hij wordt toch geraakt door de stofzuigerpijp en zijn vinger komt tussen de deur. Verdachte weet de stofzuigerpijp af te pakken. [persoon] rent hierop al schreeuwend en scheldend naar de slaapkamer, waar [getuige] aanwezig is. Verdachte gaat achter [persoon] aan naar de slaapkamer. In de slaapkamer vindt een gevecht plaats. [persoon] slaat verdachte met een plaat van een bijzettafeltje waarna verdachte [persoon] een aantal keren met zijn vuisten slaat. Verdachte pakt de plaat van het bijzettafeltje af van [persoon] en slaat hem daarmee.
De rechtbank acht de door verdachte geschetste feitelijke toedracht aannemelijk, behalve waar hij zegt dat in de slaapkamer [persoon] hem heeft geslagen met (de plaat van) het tafeltje. Verdachte heeft dit eerder bij de politie niet zo verklaard. De rechtbank volgt wat dit onderdeel betreft de verklaring van de getuige [getuige] . De rechtbank bezigt tevens tot het bewijs de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij in de woonkamer het slachtoffer met zijn vuisten in het gezicht en de zij heeft geslagen.
Volgens verdachte is [persoon] in de woonkamer de agressor geweest en heeft hij hierop gereageerd. Hoewel verdachte wellicht aanleiding gaf tot ruzie door de stekker van de televisie uit het stopcontact te trekken, acht de rechtbank aannemelijk dat [persoon] is begonnen met de fysieke aanval. Zij leidt dit mede af uit het verhoor van 27 mei 2020 bij de rechter-commissaris, waarbij [persoon] heeft verklaard dat hij verdachte die avond echt graag “op zijn kop wilde meppen”. [persoon] wilde hem naar eigen zeggen slaan, maar het lukte niet, omdat verdachte “de buis” ontweek.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of deze toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [persoon] toen hij verdachte aanviel met een stofzuigerbuis worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Echter, de rechtbank acht de door verdachte gekozen gedragingen om zich hiertegen verdedigen niet in verhouding met de ernst van de aanranding. Verdachte wordt weliswaar met een stofzuigerpijp aangevallen en verwondt zijn vinger, maar uit het dossier blijkt niet dat hij daarbij letsel van enige betekenis heeft opgelopen. Door vervolgens, na het uitdelen van een paar vuistslagen, de vluchtende [persoon] naar de slaapkamer te achtervolgen en hem daar met zijn vuisten te stompen en met een bijzettafeltje te slaan, is niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet.