In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, afkomstig uit Marokko, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van haar aanvraag voor een AOW-pensioen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet verzekerd was voor de AOW en geen recht had op de huwelijkse tijdvakken van haar overleden echtgenoot, die eerder met een andere vrouw was getrouwd. Eiseres stelde dat zij de eerste echtgenote was en dat zij recht had op de huwelijkse tijdvakken, maar de rechtbank oordeelde dat zij deze stelling niet had onderbouwd.
De rechtbank overwoog dat de AOW een opbouwverzekering is en dat iemand verplicht verzekerd is voor de AOW als hij of zij in Nederland werkt of ingezetene is. Eiseres had nooit in Nederland gewerkt en de rechtbank concludeerde dat er geen duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland bestond. Het feit dat haar ex-echtgenoot en kinderen in Nederland woonden, was onvoldoende om een dergelijke band aan te nemen.
Daarnaast werd er gekeken naar het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko. Voor 1 november 2004 had alleen de eerste echtgenote aanspraak op AOW-pensioen op basis van huwelijkse tijdvakken. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had besloten dat eiseres niet als echtgenote kon worden aangemerkt voor de toerekening van huwelijkse tijdvakken, omdat zij nooit de positie van eerste echtgenote had ingenomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees vergoeding van griffierecht of proceskosten af.