ECLI:NL:RBAMS:2020:2912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
13/669093-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter

Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn stiefdochter. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten nog geen 12 jaar oud was en later, in een andere periode, nog geen 16 jaar oud. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 14 mei 2020, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. M.E. Woudman, vorderde een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.P.C. Wester, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de zaak voornamelijk gebaseerd was op de verklaring van de aangeefster, die in het verleden met psychische problemen te maken had gehad.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen voldoende ondersteund werden door andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de moeder van de aangeefster en getuigen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan meermalen seksueel misbruik van zijn stiefdochter in de periode van 2010 tot 2015. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte geen rechtvaardigingsgrond had voor zijn daden.

Daarnaast werd de benadeelde partij, de stiefdochter, in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen. De rechtbank kende een bedrag van € 1.050,- voor materiële schade en € 10.000,- voor immateriële schade toe, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door zijn daden was veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/669093-17 (Promis)
Datum uitspraak: 28 mei 2020.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] op [geboortedag 1] 1971,
verblijvende te [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.P.C. Wester naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van het slachtoffer, [slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. A. Koopsen.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort samengevat beschuldigd van
1. seksueel misbruik, waaronder seksueel binnendringen, van [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 april 2013 te Amsterdam (artikel 244 Wetboek van Strafrecht (Sr.)), en
2. seksueel misbruik, waaronder seksueel binnendringen, van [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, in de periode van 8 april 2013 tot en met 30 maart 2017 te Amsterdam (245 Sr.).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris uitgebreid verklaard en haar verklaringen zijn gedetailleerd en consistent.
Een belangrijk (steun)bewijsmiddel is de verklaring van de moeder van aangeefster. Zij verklaart dat zij in de periode dat het misbruik plaatsvond op de telefoon van verdachte een filmpje van aangeefster heeft aangetroffen. Hierop zou te zien zijn geweest dat verdachte aangeefster filmde terwijl zij op de bank lag te slapen en hij haar kleren opzij schoof en vervolgens haar naakte lichaamsdelen filmde. Aangeefster verklaart het filmpje ook te hebben gezien.
De verklaring van aangeefster vindt daarnaast steun in de verklaringen van haar broer [persoon 1] en haar vriendin [persoon 2] ( [persoon 2] ), aan wie zij over het misbruik heeft verteld. Ook de verklaring van “BRight GGZ Jeugd en Gezin” (hierna ook: BRight), waar aangeefster al voor het doen van aangifte melding heeft gemaakt van het misbruik, draagt bij aan het bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Hoewel de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en BRight gebaseerd zijn op verklaringen van aangeefster, vindt de officier van justitie deze verklaringen voldoende ondersteunend om bij te dragen aan het bewijs.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde. De gehele zaak is gebaseerd op één verklaring, namelijk de aangifte door aangeefster. Het dossier bevat naast de aangifte geen, althans onvoldoende, belastend bewijs. De verklaringen van de broer en vriendin van aangeefster kunnen niet als bewijs dienen, omdat deze afkomstig zijn uit één en dezelfde bron: het verhaal van aangeefster.
Aangeefster heeft haar ervaringen pas voor het eerst eind 2015 gedeeld met een derde. Oftewel, niemand is ingelicht toen het vermeende misbruik nog gaande was. Alhoewel er diverse personen door de politie zijn gehoord, heeft niemand verklaard over grensoverschrijdend gedrag van verdachte jegens aangeefster. Dit terwijl het misbruik zou hebben plaatsgevonden in een bescheiden woning waarbinnen bepaald gedrag al snel zou worden opgemerkt.
De moeder van aangeefster heeft verklaard dat zij in eerste instantie niets heeft meegekregen van enig misbruik. Zij raakte hiervan pas op de hoogte na het gesprek bij BRight in 2017. Moeder zou in 2015 wel een filmpje op de telefoon van verdachte hebben gezien. Op het filmpje zou het opzij schuiven van de beha en de onderbroek van aangeefster en het naakte lichaam van aangeefster te zien zijn. Verder waren er geen handelingen te zien volgens de moeder van aangeefster. Over de inhoud van het filmpje, de kleding van aangeefster en wie de telefoon heeft geopend is door aangeefster en door haar moeder bij de politie en bij de rechter-commissaris echter wisselend verklaard. De raadsman acht het daarom ongeloofwaardig dat het vermeende filmpje heeft bestaan.
De raadsman verzoekt dan ook om verdachte in zijn geheel vrij te spreken van het hem tenlastegelegde.
Subsidiair verzoekt de raadsman te volstaan met een bewezenverklaring van ontuchtige handelingen die aan de hand van het filmpje zouden kunnen worden geconstrueerd, oftewel betasten van de borsten en/of billen. Dit leidt tot bewezenverklaring van het eerste gedachtestreepje van feit 2 op slechts één dag in 2015.
Meer subsidiair stelt de raadsman dat zelfs als zou worden uitgegaan van de aangifte, de in de tenlastelegging opgenomen periode veel te ruim is. Verdachte en de moeder van aangeefster hebben elkaar leren kennen op 14 februari 2010. Pas op een later moment zijn aangeefster en haar moeder bij verdachte op de [adres 2] ingetrokken. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster en haar moeder rond de jaarwisseling 2011/2012 daar zijn komen wonen. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat zij daar pas in september 2013 naar toe zijn verhuisd. Dit maakt dat een bewezenverklaring, als daar al sprake van is, enkel zou kunnen zien op de periode van januari 2012 althans september 2013 tot 1 december 2015.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De verklaringen van aangeefster
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn, of dat er overtuigende redenen zijn om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Daarbij gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Verdachte en de moeder van aangeefster hebben elkaar op 14 februari 2010 ontmoet. Zij hebben een relatie gekregen en zijn later gaan samenwonen in het huis van verdachte. De moeder van aangeefster heeft meerdere kinderen, maar alleen aangeefster is meegegaan om te wonen in de woning van verdachte. Over de datum dat zij zijn gaan samenwonen, lopen de verklaringen in het dossier uiteen. Ook voorafgaande aan het samenwonen verbleef aangeefster met haar moeder regelmatig in het huis van verdachte.
De relatie tussen verdachte en de moeder van aangeefster is in december 2015 verbroken.
Aangeefster is gediagnosticeerd met meervoudige psychiatrische problematiek waaronder borderline, PTSS en een voedings- en eetstoornis.
Aangeefster heeft (bij de politie en later bij de rechter-commissaris) verklaard dat zij in de periode dat haar moeder en verdachte een relatie hadden structureel misbruikt is door verdachte. Het misbruik is volgens aangeefster begonnen kort na het ontstaan van de relatie, in het huis van haar moeder. Later vond het misbruik in het huis van verdachte plaats. In het misbruik zat een opbouw, waarbij verdachte telkens wat verder ging. Aangeefster heeft op detailniveau verklaard wat verdachte allemaal bij haar deed (waaronder het betasten van haar borsten en vagina, proberen vaginaal en anaal te penetreren) en wat zij bij verdachte moest doen (zoals pijpen, haar vinger in zijn anus doen). Aangeefster heeft ook verklaard over de emoties die zij bij het misbruik ervoer. Meestal vond zij het raar en vies. Soms gaf zij te kennen iets niet te willen. Verdachte hield daarmee dan ook in zekere mate rekening door niet door te gaan. Sommige dingen vond zij, hoewel aanvankelijk raar en niet fijn, soms op zichzelf fysiek prettig, maar zij wilde niet dat het verdachte was die dit bij haar deed. Later liet aangeefster het gewoon maar gebeuren, zij was dan in gedachten heel ergens anders.
De uitgebreide en gedetailleerde verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar op de rechtbank overgekomen. De kleine inconsistenties die daarin zitten, doen niet af aan de betrouwbaarheid daarvan.
De rechtbank heeft ook geen overtuigende aanknopingspunten gevonden die erop wijzen dat aangeefster haar verklaring heeft verzonnen. Het feit dat aangeefster lijdt aan meervoudige psychiatrische problematiek of het feit dat aangeefster mogelijk kwaad op verdachte is over hoe hij haar en haar moeder heeft behandeld, leveren dergelijke aanknopingspunten, zonder meer, niet op. De rechtbank gaat dan ook uit van de geloofwaardigheid van hetgeen aangeefster heeft verklaard.
Wat bij deze waardering meespeelt, is dat aangeefster ruim voordat zij zich meldde bij de politie om aangifte te doen, in maart 2017, aan haar behandelaar bij BRight heeft verteld over het misbruik. Zo heeft zij in oktober 2015 verteld dat verdachte een seksueel filmpje van haar had gemaakt terwijl zij sliep en een half jaar later, in maart 2016, heeft zij bij BRight verteld dat zij jarenlang door verdachte is misbruikt. Ook aangeefsters vriendin [persoon 2] heeft verklaard dat aangeefster haar al in 2015 over het toen nog lopende misbruik heeft verteld. Aangeefsters broer heeft eveneens verklaard dat aangeefster hem, op een later moment, over het misbruik heeft verteld.
Samengevat: de rechtbank acht de verklaringen van aangeefster over het misbruik op zichzelf betrouwbaar en ziet geen reden om die niet voor het bewijs te gebruiken.
Het wettelijke bewijsminimum
De vraag is of voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum. Dat bewijsminimum, neergelegd in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, houdt in dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Vereist is dat de aangifte in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Een scherpe grens is daarbij dus niet te trekken.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan. Naast voornoemde verklaringen van BRight, [persoon 2] en de broer, wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van haar moeder. De moeder van aangeefster heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat zij in 2015 op de telefoon van verdachte een filmpje van aangeefster heeft aangetroffen. Op dit filmpje was te zien dat aangeefster lag te slapen en dat verdachte in haar broekje en haar bh keek; er werd ingezoomd op de vagina van aangeefster. De moeder van aangeefster heeft dit filmpje vervolgens aan aangeefster laten zien, waarna het is verwijderd. Aangeefster heeft verklaard dat op het filmpje dat haar moeder haar liet zien te zien was dat zij lag te slapen en dat verdachte aan haar billen en borsten zat. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het bestaan van het filmpje door moeder en aangeefster zou zijn bedacht. Daarbij weegt mee dat aangeefster het bestaan van het filmpje al in oktober 2015 bij BRight heeft genoemd.
Wel is moeilijk te duiden waarom de moeder van aangeefster aan het filmpje nagenoeg geen gevolg heeft verbonden. Aangeefster zou wel een slot op haar kamer hebben gekregen, maar verdachte is niet geconfronteerd met het filmpje en evenmin is aangifte gedaan. Dit maakt echter niet dat de rechtbank de verklaringen over het filmpje ongeloofwaardig acht. Het uitblijven van een adequate reactie kan immers mogelijk ook worden verklaard door het feit dat de moeder van aangeefster, volgens haar verklaring, in het verleden zelf slachtoffer van seksueel misbruik is geweest en/of doordat zij bang was voor verdachte omdat hij (fysiek) agressief was.
Bij de waardering van het bewijs door de rechtbank speelt daarnaast de verklaring van getuige [getuige] een rol. Bij de politie is haar voorgehouden dat op de telefoon van verdachte een video is aangetroffen van een vagina en dat verdachte daarover heeft verklaard dat dit [getuige] was. [getuige] heeft verklaard dat zij mogelijk wel met een foto had ingestemd, maar dat zij niets wist van een filmpje. Hieruit volgt dat verdachte kennelijk vaker (heimelijk) seksueel getinte filmpjes maakt.
De rechtbank gaat er dus vanuit dat dit filmpje heeft bestaan en gaat er voorts vanuit, dat nu het tegendeel is gesteld noch gebleken, dat het filmpje door verdachte is gemaakt. Uit het filmpje volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte een seksuele belangstelling voor zijn minderjarige (stief)dochter had en dat hij fors grensoverschrijdend handelde door haar naakt in beeld te brengen en dit op zijn telefoon op te slaan. Dit gegeven op zichzelf biedt in aanzienlijke mate steun voor de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte misbruikt is. Aan het bewijsminimum is dan ook voldaan.
De verklaring van moeder over het filmpje is, anders dan de verklaringen vanuit BRright, van [persoon 2] en van de broer van aangeefster, gebaseerd op haar eigen waarnemingen en dus afkomstig uit een andere bron dan enkel het verhaal van aangeefster.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht om die reden het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen als hierna weer te geven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
1.
meermalen, in de periode van 14 februari 2010 tot en met 7 april 2013 te Amsterdam, met zijn, verdachtes, stiefdochter, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2001, die aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd en die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- de borsten en billen van voornoemde [slachtoffer] betast en
- de vagina van voornoemde [slachtoffer] betast en
- zijn, verdachtes, penis tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of schaamlippen van voornoemde [slachtoffer] geduwd en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van voornoemde [slachtoffer] gebracht,
2.
meermalen, in de periode van 8 april 2013 tot en met december 2015 te Amsterdam, met zijn, verdachtes, stiefdochter, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2]
2001, die aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd en die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte telkens
- de borsten en billen van voornoemde [slachtoffer] betast en
- de vagina van voornoemde [slachtoffer] betast en
- zijn, verdachtes, penis tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of schaamlippen heeft geduwd en in de vagina gebracht van voornoemde [slachtoffer] en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van voornoemde [slachtoffer] gebracht, en
- zijn, verdachtes, penis in de anus van voornoemde [slachtoffer] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd dat verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland, dat hij meewerkt aan een behandeling bij de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag en dat hij zich moet houden aan een contactverbod met aangeefster en haar familie.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de eventuele bestraffing rekening te houden met de dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten en met het advies van de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte vecht ook nog steeds voor zijn recht om in Nederland te blijven wonen. Hierover is nog geen definitieve beslissing genomen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig, veelvuldig, seksueel misbruik van zijn stiefdochter. Zij was nog maar acht jaar oud toen hij zich voor het eerst aan haar vergreep en dit heeft geduurd tot aan haar veertiende jaar. Verdachte heeft hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Aangeefster heeft jarenlang als stiefdochter in het huis van verdachte gewoond. Verdachte heeft haar op een gegeven moment ook erkend en zijn achternaam gegeven. Daardoor kon verdachte rechtmatig verblijven in Nederland. Aangeefster was afhankelijk van verdachte en niet tegen hem bestand. Door het misbruik heeft verdachte het vertrouwen dat zijn stiefdochter in hem zou moeten kunnen stellen ernstig geschaad. Verdachte is bij zijn handelingen uiterst geraffineerd te werk gegaan door aangeefster onzedelijk te betasten op de momenten dat de moeder van aangeefster aan het werk was, boodschappen deed of ergens anders in de woning aanwezig was en dit heeft bij aangeefster tot een groot gevoel van onveiligheid geleid.
Verdachte heeft de bevrediging van eigen behoeften vooropgesteld ten koste van zijn stiefdochter en heeft haar daardoor onbezorgde kinderjaren ontnomen. Het leven van zijn stiefdochter zal getekend blijven door de ervaringen die zij heeft moeten ondergaan.
Seksueel misbruik van jonge kinderen kan leiden tot grote psychische schade waaronder verstoring van de seksuele ontwikkeling. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat de tenlastegelegde feiten gedurende een lange periode zijn gepleegd en op stelselmatige wijze.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapporten van Reclassering Nederland van 10 juli 2018 en 17 januari 2020, opgemaakt door B. Visser en M. de Lange. Daarin staat dat het gezien de ernst van de verdenking, alsmede de vraagtekens die er over het seksuele gedrag van verdachte zijn gerezen, geïndiceerd is om verdere diagnostiek te laten verrichten. Volgens de reclassering kan dit plaatsvinden tijdens een kortdurend behandelcontact bij de forensische polikliniek De Waag. Daarnaast wordt een meldplicht en een contactverbod met aangeefster en haar familie geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Zij ziet hierin aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor zedendelicten die de rechtbank heeft afgesproken. Bij gemeenschap met een kind gedurende een langere periode geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 3 tot 4 jaar. Gelet op het langdurige misbruik, de hoge frequentie daarvan, het feit dat aangeefster aan de zorg van verdachte was toevertrouwd en de berekenende, geraffineerde handelwijze van verdachte, ziet de rechtbank in beginsel aanleiding een gevangenisstraf van 4 jaar op te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen aangezien verdachte stellig ontkent en geen inzicht toont.
De rechtbank zal wel rekening houden met het tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de datum van verdachtes inverzekeringstelling enerzijds en de datum waarop vonnis volgt anderzijds. Gelet hierop zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertig maanden opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.586,99 aan vergoeding van materiële schade wegens studievertraging en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en rechtspraak. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. A. Koopsen, heeft de vordering op de zitting van 14 mei 2020 nader toegelicht.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien vrijspraak is verzocht. Subsidiair wordt verzocht om te volstaan met bewezenverklaring van het betasten van (een borst en) een bil. In dat geval wordt verdachte voor het grootste deel van de tenlastelegging vrijgesproken. Daarom wordt verzocht de vordering voor een groot deel niet-ontvankelijk te verklaren en het resterende deel (aanzienlijk) te matigen. Meer subsidiair verzoekt de raadsman de vordering aanzienlijk te matigen gelet op de beperktere duur van de pleegperiode. De kosten voor de aanschaf van de boeken dienen daarnaast niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze gecrediteerd zijn. Andere kosten zijn niet duidelijk en ook niet onderbouwd.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
De vordering is ten aanzien van de kosten voor studieboeken, te weten € 536,99, betwist. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij deze studieboeken nog niet heeft hoeven betalen en dat de ingediende (credit)factuur een indicatie geeft van de kosten voor het volgende schooljaar. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat het vaststellen van deze eventuele toekomstige kosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De vordering tot materiële schadevergoeding is voor het overige niet betwist en zal daarom tot een bedrag van € 1.050,- worden toegewezen. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is, anders dan door de bepleitte vrijspraak respectievelijk mindere bewezenverklaring, niet weersproken door verdachte en zijn raadsman. Gelet op de ernst en duur van het misbruik acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. De immateriële schadevergoeding zal om die reden tot een bedrag van € 10.000,- worden toegewezen.
De vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering, aangezien de vordering niet specificeert over welk bedrag vanaf welke datum wettelijke rente verschuldigd zou zijn.

9.Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 11.050,- (elfduizendvijftig euro).
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 57, 244, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
2.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.050,- (duizendvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 11.050,- (elfduizend en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 90 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]