ECLI:NL:RBAMS:2020:2893

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
13/271195-19 (A) en 13/091227-20 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan een vijftienjarige verdachte na ernstige strafbare feiten

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vijftienjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder afpersing, diefstal en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd en het feit dat hij een first offender is, een langdurige behandeling nodig heeft. Deskundigen zijn het erover eens dat het opbouwen van een behandelrelatie langer zal duren dan normaal, omdat de verdachte geen vertrouwen heeft in de hulpverlening. De rechtbank heeft daarom besloten om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, waarbij de verdachte onder toezicht komt te staan van de jeugdreclassering en zich aan strikte voorwaarden moet houden. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de leeftijd van de verdachte, gekozen voor een voorwaardelijke maatregel. De rechtbank heeft ook een jeugddetentie van zes maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het meewerken aan hulpverlening en het naleven van een avondklok. De rechtbank heeft de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers benadrukt en de ernst van de situatie onderstreept.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13/271195-19 (A) en 13/091227-20 (B)
Datum uitspraak: 11 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2003,
thans verblijvende in [jeugdinrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 28 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [persoon 2] van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is bij afzonderlijke dagvaardingen ten laste gelegd dat
in zaak A:
1
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg (te weten het Vondelpark), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of een fiets en/of een portemonnee, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden aan voornoemde [persoon 3] en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen: "Als je je telefoon en portemonnee geeft dan ben je veilig". "O ja geef ook je fiets", althans
woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg (te weten Zuiderzeepark), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of een fiets en/of een portemonnee, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft /hebben getoond en/of voorgehouden aan voornoemde [persoon 4] en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen:
"geef je fiets, portemonnee en telefoon", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke
dreigende aard of strekking;
(Artikel art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om een koffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 5] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 5] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, naar voornoemde [persoon 5] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), achter voornoemde [persoon 5] is/zijn aangerend en/of de bagagedrager van de fiets van voornoemde [persoon 5] heeft/hebben geprobeerd vast te pakken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een koffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door de weg voor voornoemde [persoon 6] te versperren
en/of (vervolgens) dreigend tegen voornoemde [persoon 6] te roepen: "je fiets en je portemonnee" en/of (tegen die fiets van) vooroemde [persoon 6] te duwen (waardoor hij ten val kwam);
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend voor voornoemde [persoon 7] te gaan staan en/of voornoemd mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [persoon 7] te richten en/of aan voornoemde [persoon 7] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens daarbij) heeft/hebben geroepen: "give me your money", althans woorden van die aard en/of strekking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
In zaak B:
1
hij op of omstreeks 8 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een hoeveelheid etenswaren en/of drinkenwaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 8] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [persoon 8] is
toegegaan, waarna hij, verdachte, (met kracht) met beide voeten op het achterhoofd, in elk geval op het lichaam van voornoemde [persoon 8] , is gesprongen (terwijl voornoemde [persoon 8] op dat moment op haar buik en met haar gezicht in de richting van de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 8] , heeft mishandeld, immers is hij, verdachte met kracht) met beide voeten op het achterhoofd, in elk geval op het lichaam van voornoemde [persoon 8] , gesprongen (terwijl voornoemde [persoon 8] op dat moment op haar buik en met haar gezicht in de richting van de
grond lag);
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht).

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank is met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw van oordeel dat de in zaak A onder feit 3 tenlastegelegde poging tot straatroof wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de aangifte, de bekennende verklaring van de medeverdachte [mededader] en het feit deze straatroof qua modus operandi naadloos aansluit in het rijtje straatroven (waarvan er één ervoor en de rest erna plaats heeft gevonden) in de nacht van 12 op 13 november 2019.
Ten aanzien van alle andere feiten heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd.
4.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in zaak A:
ten aanzien van feit 1:
op 13 november 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten het Vondelpark, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en een fiets en een portemonnee, toebehorende aan [persoon 3] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader een mes hebben getoond en voorgehouden aan [persoon 3] en daarbij hebben geroepen: “Als je je telefoon en portemonnee geeft dan ben je veilig”. “O ja geef ook je fiets”.
Ten aanzien van feit 2:
op 12 november 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten het Zuiderzeepark, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en een fiets en een portemonnee, toebehorende aan [persoon 4] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte enzijn mededader een mes hebben getoond aan [persoon 4] en daarbij hebben geroepen: “geef je fiets, portemonnee en telefoon”.
Ten aanzien van feit 3:
op 12 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een goed, toebehorende aan [persoon 5] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan door geweld tegen [persoon 5] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader, achter [persoon 5] is/zijn aangerend en de bagagedrager van de fiets van [persoon 5] geprobeerd heeft/hebben vast te pakken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 4:
op 12 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een koffer, toebehorende aan [persoon 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door de weg voor [persoon 6] te versperren en dreigend tegen [persoon 6] te roepen: “je fiets en je portemonnee” en tegen die fiets van voornoemde [persoon 6] te duwen waardoor hij ten val kwam.
Ten aanzien van feit 5:
op 13 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een portemonnee, toebehorende aan [persoon 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door met een mes dreigend voor [persoon 7] te gaan staan en voornoemd mes op [persoon 7] te richten en daarbij te roepen: “give me your money”.
In zaak B:
ten aanzien van feit 1:
op 8 maart 2020 te Amsterdam een hoeveelheid etenswaren en drinkwaren, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van feit 2:
op 11 april 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 8] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [persoon 8] is toegegaan, waarna hij, verdachte, met kracht en met beide voeten op het achterhoofd van [persoon 8] is gesprongen, terwijl [persoon 8] op dat moment op haar buik en met haar gezicht in de richting van de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is voldaan. Daarbij is volgens de officier van justitie sprake van een groot risico op herhaling, gelet op de hoeveelheid feiten. Verdachte gaat meermalen de fout in tijdens zijn schorsing en heeft - ook blijkens de rapporten van het persoonlijkheidsonderzoek - een lacunair geweten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. De vordering van de benadeelde partij dient hoofdelijk te worden toegewezen, met de wettelijke rente, en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte nog een kans te geven om zich te bewijzen in de komende jaren door de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen, conform het initiële advies van de psycholoog en de psychiater. Volgens de raadsvrouw waren alle partijen al op de hoogte van de gebrekkige naleving van de bijzondere voorwaarden door verdachte ten tijde van het advies van de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte heeft volgens haar ook geen echte kans gehad nu hij geen dagbesteding had. Niet moet uit het oog verloren worden dat verdachte een ‘first offender’ is en eerder niet maar inmiddels doordrongen is van de ernst van de situatie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader(s) gedurende een nachtelijke rooftocht schuldig gemaakt aan vier straatroven en een poging daartoe. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en een winkeldiefstal. Dat zijn ernstige feiten, die in het algemeen een zeer grote impact op de slachtoffers hebben. De (pogingen) berovingen hebben ’s gedurende de avond en nacht plaatsgevonden, vaak in (de buurt van) parken waar de slachtoffer alleen fietsen. Bij de poging zware mishandeling lag het slachtoffer overdag in het gras op het museumplein met haar vriend van de zon te genieten toen verdachte plotseling uit het niets met twee voeten bovenop haar hoofd sprong. Dergelijke gewelddadige feiten kunnen voor de direct betrokkenen bijzonder traumatiserend zijn en kunnen tot langdurige psychische schade leiden. De schriftelijke
slachtofferverklaring van één van de slachtoffers geeft blijk van de impact die het gebeuren op haar heeft gehad. Daarnaast versterken feiten als deze ook gevoelens van angst en onveiligheid die leven in de samenleving. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Toen verdachte op de zitting werd gevraagd of hij had nagedacht over de gevolgen voor de slachtoffers leek verdachte onaangedaan en niet bijzonder onder de indruk van hetgeen hij, naar zijn zeggen onder invloed van drugs, wildvreemden had aangedaan.
Dat baart de rechtbank zorgen. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit, de psychische gesteldheid en de eigendommen van anderen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 23 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Pro Justitia rapport, opgemaakt door K. Oostra MSc, GZ-psycholoog, op 19 maart 2020;
  • Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. A.M. de Jong, psychiater, op 25 maart 2020
  • aanvullend Pro Justitia rapport, opgemaakt door K. Oostra MSc, op 25 mei 2020;
  • aanvullend Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. A.M. de Jong, op 26 mei 2020;
  • een advies van JBRA van 27 mei 2020.
De psycholoog heeft vastgesteld dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis, waarbij vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen naar voren komen, bestaande uit zelfbepalend en grensoverschrijdend gedrag. Gesteld kan worden dat er sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestaande uit een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de kindertijd, met beperkte pro sociale emoties, ernstig in ernst en een aandachtsdeficiëntie - hyperactiviteitsstoornis, het gecombineerde type (ADHD) en een ernstige stoornis in cannabisgebruik. Verdachte beschikt over bovengemiddelde cognitieve capaciteiten en aangenomen mag worden dat hij weet wat de risico’s zijn van overmatig cannabisgebruik. Enerzijds duidt verdachtes omschrijving van zijn gedrag als een ‘criminele keuze’ op een berekenende houding, anderzijds is de vraag - gelet op verdachtes beschadigde sociaal-emotionele ontwikkeling, in hoeverre hij daadwerkelijk beschikt over volledige gedragskeuzes. Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten heeft de psycholoog geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De psycholoog acht de kans op recidive hoog, gelet op de gebrekkige ontwikkeling van verdachte. Daarbij beschikt verdachte weliswaar over voldoende sociale competenties, maar is er veel instabiliteit op het gebied van relaties en een gebrek aan structurele steun van mensen in zijn omgeving. Er zijn
veel zorgen over het sociale netwerk en eventuele negatieve beïnvloeding door leeftijdgenoten. Om de ontwikkeling van verdachte zo optimaal mogelijk te bevorderen, het risico op grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen is (langdurige) behandeling en begeleiding aangewezen, waarbij de psycholoog verwacht dat het opbouwen van een behandelrelatie langer dan gemiddeld in beslag kan nemen vanwege onder andere een
gebrekkige motivatie en beperkt vertrouwen in de hulpverlening. Gelet op de toezegging van verdachte zich aan voorwaarden te zullen houden, heeft de psycholoog een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, waarbij verdachte meewerkt aan begeleiding en behandeling door de Waag, Multizorg en Spirit.
Uit het twee maanden later verrichte aanvullende onderzoek blijkt dat de psycholoog concludeert dat de vele zorgen onverminderd aanwezig zijn. Verdachte is niet in staat gebleken zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden. Gebleken is, volgens de psycholoog, dat verdachte onvoldoende kan profiteren van een ambulant hulpverlenings- en behandeltraject. De psycholoog heeft de eerder gegeven diagnose en behandeldoelen gehandhaafd en geadviseerd de behandeling in een klinisch kader vorm te geven waardoor hopelijk voorkomen kan worden dat de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling zich ontwikkelt in een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gelet daarop wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
De psychiater komt tot dezelfde diagnose als de psycholoog en adviseert, gelet op de complexe psychiatrische problemen van verdachte om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiater is van mening dat behandeling voorop dient te staan. De omstandigheid dat verdachte steeds verder lijkt te verharden en ook dat het recidiverisico hoog is, maken dat de psychiater initieel een voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseert. Langdurige behandeling is vereist om het recidiverisico terug te dringen en de persoonlijkheidsontwikkeling nog positief om te kunnen buigen. Gelet op het feit dat verdachte zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft kunnen houden, adviseert de psychiater in haar aanvullend rapport vervolgens - gelijk de psycholoog - een klinische behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht er geen enkel vertrouwen in te hebben dat verdachte in een ambulant kader zal meewerken met de hulpverlening. Verdachte heeft keer op keer de keuze gemaakt om de voorwaarden te overtreden en van de radar te verdwijnen. Verdachte is een gevaar voor anderen en voor zichzelf. Verdachte moet de kans krijgen om zich tot een evenwichtige volwassene te ontwikkelen. De Raad heeft daarom primair geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, die in een JJI uitgevoerd dient te worden. Subsidiair en met grote terughoudendheid heeft de Raad de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd dat verdachte wordt verplicht en zijn medewerking verleent aan het wonen bij Unite Multizorg of soortgelijke instelling, en zich aan alle regels daar houdt, daarnaast meewerkt met IFA en Topzorg van de Waag, een adequate dag- en vrijetijdsbesteding heeft en houdt, meewerkt aan het programma van Brijder Verslaving Zorg te Zaandam, meewerkt aan urinecontroles, zich houdt aan de door JBRA opgestelde weekschema’s, zich voor de duur van zes maanden houdt aan de avondklok van 19.00 uur tot 7.00 uur en elektronisch toezicht, wordt verboden contact op te nemen op welke manier dan ook met de slachtoffers en de mededader [mededader] , en zijn medewerking verleent aan het toezicht en de begeleiding van JBRA en aan alle hulpverlening die zij nodig acht.
JBRA heeft veel zorgen over het middelengebruik van verdachte, de moeite die hij heeft met het nakomen van afspraken en de uitleg die hij geeft als hij de afspraken niet is
nagekomen. Verdachte is intelligent en creatief. Hij heeft in zijn leven veel en vaak met afwijzing te maken gekregen. Het nadeel van hulpverlening in ambulant kader is dat er
direct een consequentie volgt als verdachte een fout maakt. Dit maakt dat hij zich weer afgewezen voelt. JBRA heeft zich aangesloten bij het advies verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De psychiater en de psycholoog achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor wat betreft de tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal deze conclusies overnemen.
Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat zij in hun aanvullend advies na de terugmelding van verdachte niet meer een voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren maar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Voorop staat dat de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten in beginsel het opleggen van een PIJ-maatregel rechtvaardigen. Alle deskundigen zijn het er ook over eens dat verdachte langdurige behandeling nodig heeft waarbij het opbouwen van een behandelrelatie langer dan gemiddeld zal duren omdat verdachte weinig vertrouwen heeft in de hulpverlening. De rechtbank ziet echter aanleiding om thans die PIJ-maatregel nog in voorwaardelijke vorm op te leggen en daarmee verdachte een laatste kans te geven in een ambulant kader dat noodzakelijke hulpverleningstraject te doorlopen. Belangrijke overweging daarbij is dat verdachte ten tijde van het plegen van de berovingen een pas vijftienjarige ‘first offender’ was.
De winkeldiefstal en de poging tot zware mishandeling heeft hij tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis gepleegd en dat is kwalijk. Daarbij moet echter wel in aanmerking worden genomen dat lang is gewacht met het schorsen van de voorlopige hechtenis omdat bekend was dat verdachte geen steunsysteem had om op terug te vallen en de verwachting was dat hij het niet makkelijk zou hebben bij het nakomen van de schorsingsvoorwaarden. Verdachte heeft ten tijde van de schorsing niet meteen kunnen profiteren van een al goed in de steigers gezette weekstructuur met regelmatig contact met bekende hulpverleners. Vanaf half maart was er vanwege de coronamaatregelen bovendien slechts sporadisch persoonlijk contact mogelijk met de hulpverlening en was het moeilijk om een dagbesteding te vinden en te houden. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank, in navolging van het initiële advies van de deskundigen, aanleiding om de PIJ-maatregel - de zwaarste sanctie uit het Jeugdsanctie arsenaal - nog voorwaardelijk op te leggen. Verdachte moet goed beseffen dat die laatste kans in een zeer strak ambulant kader dient te worden uitgevoerd en dat hij goed en constructief moet meewerken, ook ten aanzien van aanwijzingen over het middelengebruik. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij zich aan alle ter zitting besproken voorwaarden wil, kan en zal houden als hem een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd. Het is aan verdachte om dat nu te bewijzen. Als blijkt dat het hem structureel niet lukt om de aanwijzingen op te volgen, gemaakte afspraken na te komen en mee te werken aan de noodzakelijke behandelingen dan is er geen andere mogelijkheid meer dan de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten zal naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel nog een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd van na te noemen duur.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 418,78 aan materiële schadevergoeding en € 800,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering niet betwist en verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen omdat het feit door twee personen is gepleegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A
onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte rechtstreeks
schade heeft geleden. De gevraagde bedragen zijn in voldoende mate onderbouwd. De
rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan
van de schade.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [persoon 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 302, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak A onder feit 1 en 2:
medeplegen van afpersing, meermalen gepleegd.
In zaak A onder feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.
In zaak A onder feit 4 en 5:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
In zaak B onder feit 1:
diefstal.
In zaak B onder feit 2:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentievan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren onder de
algemenevoorwaarden dat
- zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
  • wordt verplicht en zijn medewerking verleent aan het wonen bij Unite Multizorg of soortgelijke instelling, en zich aan alle regels houdt;
  • wordt verplicht mee te werken met IFA en Topzorg van de Waag;
  • wordt verplicht een adequate dag- en vrijetijdsbesteding te hebben en te houden;
  • wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan het programma van Brijder Verslaving Zorg in Zaandam dan wel een soortgelijke instelling;
  • wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan urinecontroles;
  • wordt verplicht zich te houden aan door JBRA opgestelde weekschema’s;
  • wordt verplicht zich te houden aan de avondklok aan 19.00 uur tot 7.00 uur voor de duur van zes maanden en het elektronisch toezicht gedurende die zes maanden;
  • wordt verplicht zich te houden aan het contactverbod voor de duur van zes maanden met betrekking tot de mededader [mededader] ( [geboortedag 2] 2004);
  • wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan het toezicht en de begeleiding van JBRA.
Van
rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 418,78 (vierhonderdachttien euro en achtenzeventig eurocent) aan materiële schade en een bedrag van € 800,- (achthonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 3] , te betalen de som van € 418,78 (vierhonderdachttien euro en achtenzeventig eurocent) aan materiële schade en een bedrag van € 800,- (achthonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Patijn, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.S. Dogan en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2020.