ECLI:NL:RBAMS:2020:2872

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
13/751117-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 10 februari 2020, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Criminal Court Number 12 van Barcelona op 17 december 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Irak en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in Algerije. Tijdens de openbare zitting op 20 mei 2020 is de opgeëiste persoon gehoord via telehoren vanuit de detentieplaats, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB onderzocht. Het EAB betreft een vrijheidsstraf van 12 maanden, opgelegd bij een vonnis van 10 april 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereisten voor dubbele strafbaarheid zijn voldaan, ondanks dat de uitvaardigende autoriteit het feit als deelname aan een criminele organisatie heeft aangeduid. De rechtbank concludeert dat de feiten naar Nederlands recht kunnen worden gekwalificeerd als diefstal door twee of meer verenigde personen.

De raadsman heeft verweren aangevoerd tegen de overlevering, waaronder de disproportionaliteit van de opgelegde straf en de impact van de Covid-19 pandemie. De rechtbank oordeelt echter dat deze verweren niet tot weigering van de overlevering kunnen leiden, omdat zij geen verband houden met de weigeringsgronden zoals vastgelegd in de Overleveringswet. De rechtbank besluit dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en staat de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751117-20
RK nummer: 20/772
Datum uitspraak: 3 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 december 2018 door
the Criminal Court Number 12 of Barcelona(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] , alias [alias opgeëiste persoon] ,
geboren in Irak op [geboortedatum 1] , [geboortedatum 2] te Algiers (Algerije) dan wel [geboortedatum 3] te Algiers (Algerije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische (Algerijnse) taal.
De opgeëiste persoon is via telehoren gehoord vanuit [detentieplaats] .
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij de opgeëiste persoon is en dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 10 april 2015 van
the Criminal Court No.27 of Barcelona (no.165/15).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Dubbele strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit mede aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, omdat het is aan te merken als deelname aan een criminele organisatie. De omschrijving van het feit bevat echter geen aanknopingspunten die duiden op deelneming aan een criminele organisatie, zodat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Overige verweren

De raadsman heeft aangevoerd dat de aan de opgeëiste persoon opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden disproportioneel is gezien de feitsomschrijving. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat het toestaan van de overlevering ‘een gegrond vermoeden betekent dat wordt gehandeld in flagrante strijd met internationale erkende beginselen van een goede rechtsbedeling en de wederzijdse erkenning van strafvonnissen (....) dat simultaan een strijd zou opleveren met artikel 5 lid 1 ahf jo sub e van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en met artikel 11 OLW’. Overlevering zou moeten worden geweigerd ter voorkoming van de verspreiding van het virus Covid 19.
De rechtbank is van oordeel dat de verweren van de raadsman niet tot weigering van de overlevering kunnen leiden, omdat zij geen verband houden met een van de weigeringsgronden. De verweren behoeven verder dan ook geen bespreking.
Ten aanzien van het coronavirus merkt de rechtbank voorts op dat omstandigheden als gevolg van de uitbraak van Covid 19 in beginsel niet raken aan de inhoudelijke beoordeling van het overleveringsverzoek. Deze kunnen wel een rol spelen in het kader van artikel 35 OLW en de in dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden en humanitaire redenen waar de officier van justitie rekening mee moet houden in het kader van de feitelijke overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] , alias [alias opgeëiste persoon]aan
the Criminal Court Number 12 of Barcelona(Spanje).
Aldus gedaan door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.