ECLI:NL:RBAMS:2020:2853

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
13/285415-19 (zaak A), 13/038527-19 (zaak B), 13/265216-18 (zaak C), 13/014203-17 (zaak D), 13/128271-19 (zaak E), 13/241203-19 (zaak F)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meervoudige strafzaak met meerdere tenlasteleggingen van diefstal, mishandeling en heling

Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van motorfietsen, mishandeling en heling. De rechtbank heeft de verdachte in totaal veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdachte was in de periode van oktober 2018 tot mei 2019 betrokken bij de diefstal van vier motorfietsen, waarbij hij samen met anderen handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt in zaak A, en heeft hem daarvan vrijgesproken. In zaak B, C, D, E en F zijn de feiten wel bewezen verklaard, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en mishandeling. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie gevolgd, maar heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de mogelijkheid tot rehabilitatie. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [naam 2], [naam 3] en [naam 6]. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder meldplicht bij de reclassering en het naleven van locatiegeboden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/285415-19 (zaak A), 13/038527-19 (zaak B), 13/265216-18 (zaak C), 13/014203-17 (zaak D), 13/128271-19 (zaak E), 13/241203-19 (zaak F)
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘ [naam] ’ te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. de Vries naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
het medeplegen van diefstal van een motorfiets (BMW), toebehorende aan [naam 1] , op 28 november 2019 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van de heling van de motorfiets;
Zaak B
feit 1
het medeplegen van diefstal van een motorfiets (Kawasaki, type Z1000SX), toebehorende aan [naam 2] , op 9 oktober 2018 te Spijkenisse;
feit 2
diefstal van 10,07 liter Fuelsave DSL (diesel), toebehorende aan Shell Den Ruygenhoek Hoofddorp (filiaal Rijksweg A4), op 9 oktober 2018 te Hoofddorp;
feit 3
het medeplegen van heling van drie (delen van) motorfietsen (Gilera Fuoco 500 met kenteken [kenteken] , Yamaha Yzf-R6 met kenteken [kenteken] en KTM 1190 Adventure met kenteken [kenteken] ) in de periode van 30 augustus 2018 tot en met 9 oktober 2018 te Amsterdam en/of Utrecht;
Zaak C
feit 1
diefstal van een motorfiets, toebehorende aan [naam 3] , op 27 december 2018 te Amsterdam;
feit 2
het veroorzaken van gevaar op de weg en/of het verkeer op de weg hinderen op 27 december 2018 te Amsterdam;
Zaak D
feit 1
mishandeling van [naam 4] , door hem te duwen, op 23 augustus 2016 te Amsterdam;
feit 2
belediging van [naam 4] , door hem in het gezicht (althans tegen het lichaam) te spugen, op 23 augustus 2016 te Amsterdam;
feit 3
vernieling van een sealmachine en/of een kolomventilator, die toebehoorden aan [naam 4] , op 23 augustus 2016 te Amsterdam;
Zaak E
het medeplegen van diefstal van een motorfiets (Yamaha met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [naam 5] , op 27 mei 2019 te Haarlem;
subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van heling van de motorfiets;
Zaak F
het medeplegen van diefstal met braak/verbreking van een motorfiets (Suzuki met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [naam 6] , op 27 juni 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) ten laste gelegde feiten in de zaken A tot en met F bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde feit kan een bewezenverklaring steunen op de aangifte en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (hierna: getuige [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: getuige [getuige 2] ). Het is niet geloofwaardig dat verdachte door de medeverdachten tussendoor, op weg naar de parkeergarage, is opgehaald. Op de achterbank van de auto lagen schroevendraaiers en helmen, die verdachte moet hebben gezien. Hieruit volgt dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal van de motorfiets.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit is het zeer onaannemelijk dat verdachte niet geweten zou hebben dat er (onderdelen van) motorfietsen in de garagebox stonden. Verdachte parkeerde de bestelbus vlakbij de garagebox en daarna werd er een motorfiets uitgeladen en in de garagebox gezet. Hierbij wordt ook in ogenschouw genomen dat verdachte, zoals uit de andere aan de orde zijnde zaken blijkt, vaker betrokken was bij de diefstal van motorfietsen.
Ten aanzien van de in zaak D ten laste gelegde feiten kan een bewezenverklaring steunen op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 3] (hierna: getuige [getuige 3] ).
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de in zaak B onder 1 en 2, in zaak C onder 1, in zaak E en in zaak F ten laste gelegde feiten geen verweer gevoerd, nu verdachte heeft bekend die feiten te hebben gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte medepleger was van de diefstal van de motorfiets. Op de camerabeelden van het wegnemen en inladen van de motorfiets zijn drie personen te zien. Verdachte heeft vanaf het begin af aan steeds verklaard dat hij daarna pas is opgehaald. Verdachte is ook niet op de camerabeelden herkend, terwijl hij herkenbare kleding aan had. Er bestaat onduidelijkheid over wie er op de achterbank van de auto heeft gezeten. Het enkele feit dat één getuige heeft verklaard dat de personen die de motorfiets in de parkeergarage hebben gezet achterin de auto stapten, maakt niet dat de verklaring van verdachte meteen onbetrouwbaar is. Zelfs als verdachte de schroevendraaiers die in de auto lagen al zou hebben gezien, maakt hem dat niet direct een medepleger van de diefstal. Verdachte heeft in de andere aan de orde zijnde zaken een bekentenis afgelegd en niet valt in te zien waarom hij over dit feit zou liegen.
Het Openbaar Ministerie heeft er niet alles aan gedaan om de waarheid boven tafel te krijgen. Zo heeft er geen biologisch sporenonderzoek plaatsgevonden en is er geen onderzoek gedaan naar de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte, terwijl dat relatief eenvoudige onderzoeken zijn die in de meest futiele zaken wel worden uitgevoerd.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van het onderdeel ‘tegen het verkeer ingereden’. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan en niet valt in te zien waarom hij juist over dit punt niet de waarheid zou spreken.
Ten aanzien van de in zaak D ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De aangifte wordt niet voldoende ondersteund door andere stukken in het dossier. In het dossier bevindt zich geen objectieve bevestiging voor het letsel van aangever. Ook is er geen foto van de vernielde goederen aan het dossier toegevoegd. De vrouw van aangever heeft enkel verklaard over dat zij een krat door de lucht zag vliegen, terwijl zij volgens aangever alles zou hebben gezien. Er dient bij de beoordeling van de verklaring van getuige [getuige 3] rekening gehouden te worden met het feit dat de getuige zich als werknemer in een bepaalde afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van aangever bevond. Wat deze getuige heeft verklaard over de klappen die verdachte aangever zou hebben gegeven, dat hij tussenbeide zou zijn gekomen en dat verdachte over zijn schouder zou hebben gespuugd, komt niet terug in de verklaringen van aangever en zijn vrouw. Ook is het opmerkelijk dat aangever, nadat de civiele rechter had besloten dat hij verdachte geld moest betalen, geen vergoeding voor de vernielde goederen heeft gevorderd. Dit alles maakt dat volgens de raadsman het wettig bewijs er weliswaar is, maar dat vanwege ontbreken van de overtuiging verdachte van deze drie feiten vrijgesproken moet worden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] en de camerabeelden blijkt dat er drie personen betrokken waren bij het wegnemen van de motorfiets en het inladen van de motorfiets in een witte bestelbus op de Knollendamstraat. Getuige [getuige 2] heeft (enige tijd later) gezien dat twee van de vier inzittenden uit een personenauto van het merk Skoda stapten en samen met de bestuurder van een witte bestelbus een motorfiets vanuit de bestelbus laadden en in de parkeergarage aan de Gerrit Rietveldsingel reden. De politie heeft naar aanleiding van de melding van getuige [getuige 2] een Skoda en een witte bestelbus een stopteken gegeven. Verdachte was één van de vier inzittenden van de Skoda. Op grond van voornoemde getuigenverklaringen en camerabeelden concludeert de rechtbank dat niet vastgesteld kan worden dat alle personen die in de Skoda zaten een actieve rol hebben gespeeld bij het wegnemen, het inladen en het uitladen van de motorfiets. Op basis van de stukken in het dossier kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte één van de personen was die een dergelijke
actieve rol heeft vervuld dan wel anderszins uitvoeringshandelingen heeft verricht. Nu ook niet is gebleken van betrokkenheid van verdachte bij eventuele voorafgaande planvorming, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte als medepleger betrokken was bij de diefstal van de motorfiets.
Ook de subsidiair ten laste gelegde heling van de motorfiets acht de rechtbank niet bewezen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte, zo hij deze motorfiets überhaupt al op enig moment (al dan niet in vereniging) voorhanden zou hebben gehad, wist of kon vermoeden dat de motorfiets van diefstal afkomstig was.
4.3.2.
Vrijspraak van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak B onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Uit het dossier en de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd kan worden afgeleid dat verdachte als bestuurder van de bestelbus bij de garagebox is geweest en daar een motorfiets heeft afgeleverd. Het moment dat verdachte bij de garagebox is geweest was, blijkens de in het dossier opgenomen camerabeelden echter kort, en bovendien blijkt niet dat verdachte in de garagebox is geweest. Niet kan worden bewezen dat verdachte ervan op de hoogte was dat zich in de garagebox meerdere (onderdelen van) motorfietsen bevonden, noch dat hij wist of moest vermoeden dat die van misdrijf afkomstig waren.
4.3.3.
Oordeel over het overige ten laste gelegde
De rechtbank baseert haar oordeel dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak B
feit 1
op 9 oktober 2018 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met anderen, een motorfiets (merk Kawasaki, type Z1000SX, kleur groen, kenteken [kenteken] ), die toebehoorde aan [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op 9 oktober 2018 te Hoofddorp, 10.07 liter diesel, die toebehoorde aan Shell Den Ruygenhoek Hoofddorp (filiaal Rijksweg A4), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C
feit 1
op 27 december 2018 te Amsterdam, een motor, die toebehoorde aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op 27 december 2018 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto daarmee rijdende op de Rijksweg A10, de Burgemeester Stramanweg, de Boris Pasternakstraat en de Alfred Doblinstraat, achtereenvolgens:
- een rood verkeerslicht heeft genegeerd,
- op het midden van twee rijstroken heeft gereden,
- met 60 tot 80 kilometer per uur, in ieder geval met een te hoge snelheid, door een woonwijk heeft gereden,
- over het trottoir heeft gereden,
- tegen het verkeer in heeft gereden, en
- uit deze rijdende auto is gesprongen,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
Zaak D
feit 1
op 23 augustus 2016 te Amsterdam [naam 4] heeft mishandeld door deze [naam 4] te duwen, waardoor deze [naam 4] ten val kwam;
feit 2
op 23 augustus 2016 te Amsterdam opzettelijk [naam 4] in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door deze [naam 4] in het gezicht te spuwen;
feit 3
op 23 augustus 2016 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een sealmachine en een kolomventilator, die aan [naam 4] toebehoorden, heeft vernield;
Zaak E
op 27 mei 2019 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, een motorfiets (type Yamaha, kenteken [kenteken] ), die toebehoorde aan [naam 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak F
op 27 juni 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een motor (Suzuki, kenteken [kenteken] ), die toebehoorde aan [naam 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders voornoemde motor onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A tot en met F bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geformuleerd in het advies van 30 april 2020, te worden gekoppeld.
Verdachte heeft samen met anderen een spoor van vernieling door Nederland getrokken. De motorfietsen werden ‘rucksichtslos’ gestolen, zonder rekening te houden met de gevolgen die dat had voor de slachtoffers. Enkel het eigen financieel gewin deed ertoe. Met de in zaak D ten laste gelegde feiten is, vanwege het feit dat zij lang geleden hebben plaatsgevonden, geen rekening gehouden bij het bepalen van de strafeis. Wel is rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van toepassing is.
Hoewel verdachte positieve plannen voor de toekomst heeft, zijn deze plannen tot op heden niet voldoende concreet gemaakt. Eerst dient er te worden ‘afgerekend’ voor de strafbare feiten. Daarna kan verdachte, mede door het naleven van de bijzondere voorwaarden, zijn leven een andere wending gaan geven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf het advies van de reclassering van 30 april 2020 als uitgangspunt te nemen. De reclassering vindt het de moeite waard om te proberen om verdachte, middels interventies, op een ander spoor te krijgen. Verdachte heeft ter terechtzitting verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, terwijl dat niet iets is wat hem makkelijk afgaat. Uit de dossiers blijkt dat er geen sprake was van een grote mate van georganiseerd verband of raffinement bij de diefstal van de motorfietsen. Verdachte is een kwetsbare jongen die een aantal verkeerde keuzes heeft gemaakt. De detentie die hij tot op heden heeft ondergaan heeft indruk op hem gemaakt en ervoor gezorgd dat hij een andere kant op wil in zijn leven.
Een langere gevangenisstraf dan voor de duur dat verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten is, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), niet aan de orde. Hoewel verdachte een recidivist is, zijn de feiten binnen een korte periode gepleegd en was verdachte in die tijd een ander persoon. Verdachte moet nog 56 dagen gevangenisstraf uitzitten voor andere zaken. Als hij op dit moment in vrijheid gesteld wordt, kan hij die dagen
uitzitten en in september van dit jaar aan een nieuwe opleiding beginnen. Een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, zou een passende straf zijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In een periode van negen maanden heeft verdachte, samen met anderen, vier motorfietsen gestolen. De motorfietsen werden elke keer midden in de nacht gestolen en verdachte heeft verklaard dat hij steeds degene was die de bestelbus bestuurde waarin de gestolen motorfietsen werden vervoerd. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan diefstal van brandstof bij een tankstation. Door het plegen van de diefstallen heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte heeft de verschillende slachtoffers, naast financiële schade, veel overlast bezorgd. Daar komt bij dat door dergelijke feiten ook in het algemeen het veiligheidsgevoel van mensen wordt aangetast en dat is verdachte kwalijk te nemen. Verdachte heeft de diefstallen slechts gepleegd om er zelf financieel beter van te worden.
Daarnaast heeft verdachte, in een poging om aan de politie te ontkomen, gevaar op de weg veroorzaakt. De verdachte heeft daarbij onder andere een rood verkeerslicht genegeerd, te hard gereden, tegen het verkeer in gereden en uiteindelijk is hij uit een rijdende auto gesprongen. Verdachte heeft door aldus te handelen de verkeersveiligheid voor zichzelf en anderen ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Ook uit dit gedrag leidt de rechtbank af dat verdachte louter bezig is met zijn eigen gewin, kennelijk zonder zich te bekommeren over de gevolgen daarvan voor anderen. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan de mishandeling en belediging van zijn oom door hem te duwen en in het gezicht te spugen. Ook heeft verdachte bij dezelfde gelegenheid goederen van zijn oom vernield. Verdachte heeft door zijn handelen pijn en angst bij het slachtoffer veroorzaakt en geen respect getoond voor zijn eigendommen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 maart 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstallen en overtredingen van de Wegenverkeerswet. Ook blijkt daaruit dat artikel 63 Sv van toepassing is, omdat de strafbare feiten waarover de rechtbank zich buigt bij een eerder vonnis hadden kunnen zijn afgedaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarvan met name de diefstallen van de motorfietsen in het oog springen. Verdachte heeft de diefstallen samen met anderen gepleegd, waarbij naar oordeel van de rechtbank sprake was van een professionele werkwijze. Verdachte ging met zijn mededaders midden in de nacht op pad, naar zijn zeggen steeds gebruik makend van zowel een bestelbus als een personenauto, om vervolgens op diverse plaatsen in het land motorfietsen te stelen. Dat getuigt niet van impulsiviteit, maar van
professionaliteit en een georganiseerde aanpak. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een dergelijke straf ligt in de lijn van de oriëntatiepunten van het LOVS, die voor een enkele diefstal van een voertuig in het geval van recidive uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De officier van justitie heeft geen separate straf geëist ten aanzien van het veroorzaken van gevaar op de weg, als overtreding strafbaar gesteld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank begrijpt hieruit dat de officier van justitie voor de overtreding als zodanig aparte strafoplegging niet geboden acht, maar dat zij deze overtreding als strafverzwarende omstandigheid heeft meegewogen in de strafeis voor feit 1 in zaak C. De rechtbank zal de officier van justitie daarin volgen.
Uit het reclasseringsadvies van 30 april 2020 blijkt dat het criminele sociale netwerk waarin verdachte zich begaf als belangrijke criminogene factor wordt gezien. Volgens de reclassering komt verdachte schijnbaar gemakkelijk tot delictgedrag en is er sprake van een patroon van antisociaal gedrag. Hoewel het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, is het volgens de reclassering de moeite waard om te proberen om verdachte, middels interventies, op een ander spoor te krijgen.
Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven dat de detentie een zware impact op hem heeft, wat hem heeft doen beseffen dat hij een andere kant op wil met zijn leven. Hij wil een opleiding gaan volgen en daarna gaan werken. Het contact met de jongens die hem eerder ertoe hebben kunnen verleiden strafbare feiten te plegen wil hij verbreken. Verdachte heeft verklaard bereid te zijn alle voorwaarden die door de reclassering zijn voorgesteld te willen naleven.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte, mede gelet op zijn jonge leeftijd, de kans krijgt om een andere wending aan zijn leven te geven. Een breuk met zijn criminele sociale netwerk en een dagbesteding lijken daarbij cruciaal. Daarom zal de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijke straf opleggen. De bijzondere voorwaarden die aan het voorwaardelijke strafdeel worden gekoppeld dienen enerzijds om verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten plegen en anderzijds om verdachte de mogelijkheid te bieden om met hulp van de reclassering en de gestelde voorwaarden een ander pad in te slaan.

9.De benadeelde partijen

9.1.
De benadeelde partij [naam 2]
9.1.1.
De vordering
In zaak B heeft de benadeelde partij [naam 2] een formulier tot vergoeding van schade ingediend, maar geen bedrag aan schadevergoeding gevorderd.
9.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de benadeelde partij [naam 2] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu in het voegingsformulier geen bedrag aan schadevergoeding is ingevuld.
9.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
9.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [naam 2] wordt niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen bedrag aan schadevergoeding is gevorderd.
9.2.
De benadeelde partij DeeCee Exploitatie B.V.
9.2.1.
De vordering
In zaak B heeft de benadeelde partij DeeCee Exploitatie B.V., vertegenwoordigd door [naam 7] , € 15,30 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij DeeCee Exploitatie B.V. toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
9.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
9.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen tot een bedrag van € 15,30
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van DeeCee Exploitatie B.V. voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3.
De benadeelde partij [naam 3]
9.3.1.
De vordering
In zaak C heeft de benadeelde partij [naam 3] , na wijziging ter zitting ten aanzien van de kosten van vervangend vervoer, € 7.180,15 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit:
  • € 3.652,53 voor de schade aan de motorfiets;
  • € 129,- voor de sloten;
  • € 2.766,51 voor vervangend vervoer;
  • € 365,25 voor de schadetaxatie;
  • € 76,46 voor het transport van de motorfiets;
  • € 90,40 aan inkomensverlies voor één dag;
  • € 100,- aan stallingskosten.
Daarnaast heeft [naam 3] een bedrag van € 250,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd.
[naam 3] heeft verzocht het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [naam 3] in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting uitgelegd dat de schade werd opgelopen rondom de feestdagen in december en waarom hij lange tijd vervangend vervoer nodig had. Het gebeurde heeft veel impact gehad op de benadeelde partij.
9.3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op de factuur van de reparatie aan de motorfiets posten staan waarvan men zich kan afvragen of deze te herleiden zijn tot de diefstal. Ook worden hele specifieke kleine onderdelen genoemd, waarvan het niet voor de hand ligt dat deze kapot zijn gegaan bij de diefstal van de motorfiets. De politie heeft niet goed beschreven hoe zij de motorfiets in de bestelbus heeft aangetroffen. Het is op dit moment te ingewikkeld voor de rechtbank om de vordering op dit punt te beoordelen. Voorstelbaar is dat een bedrag van € 500,- voor de reparatie aan de motorfiets wordt toegewezen, en dat de benadeelde partij de andere kosten bij de burgerlijke rechter vordert.
Het bedrag dat gevorderd wordt voor het vervangend vervoer is erg fors. De benadeelde partij had moeten bezien of de kosten voor het vervangend vervoer verminderd hadden kunnen worden. Dit onderdeel van de vordering dient sterk te worden gematigd tot een bedrag van € 500,- of € 750,-.
Het gedeelte van de vordering dat ziet op het inkomensverlies is onvoldoende onderbouwd en dient te worden afgewezen.
Het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Het bedrag dat wordt gevorderd is vergelijkbaar met een situatie waarbij iemand in zijn gezicht geslagen wordt. Dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen, althans niet ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de overige onderdelen van de vordering heeft de raadsman zich niet verzet tegen toewijzing.
9.3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de schade aan de motorfiets overweegt de rechtbank dat deze voldoende is onderbouwd met de schriftelijke schadetaxatie. Gezien het in het dossier beschreven rijgedrag van verdachte acht de rechtbank het ook aannemelijk dat de motorfiets, die achterin de bestelbus stond, aanzienlijke schade heeft opgelopen. De vordering zal voor dit gedeelte geheel worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het vervangend vervoer overweegt de rechtbank als volgt. Gezien de schade die aan de motorfiets was veroorzaakt, was het voor de benadeelde partij langere tijd niet mogelijk om gebruik te maken van zijn motorfiets. Zoals de benadeelde partij ter terechtzitting zelf ook heeft aangegeven, was het in zijn eigen belang om de kosten hiervan zoveel mogelijk te beperken, omdat hij deze kosten zelf moest voorschieten en nog maar moest afwachten of deze kosten in de strafprocedure zouden worden vergoed. De vordering wordt voor dit gedeelte toegewezen tot een bedrag ter hoogte van de overgelegde facturen, te weten in totaal € 2.766,51.
Het gedeelte van de vordering dat ziet op het inkomensverlies wordt niet ontvankelijk verklaard. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De overige gevorderde schadevergoeding is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 7.089,75 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op immateriële schadevergoeding. De gestelde schade is niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verslag van een huisarts of een psycholoog, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De behandeling van dit onderdeel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering
zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Het totale toegewezen bedrag aan schadevergoeding is fors. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de (te verwachten) verdiencapaciteit bepaalt de rechtbank de duur van de gijzeling die kan worden toegepast bij gebreke van betaling en verhaal op maximaal 40 dagen.
9.4.
De benadeelde partij [naam 6]
9.4.1.
De vordering
In zaak F heeft de benadeelde partij [naam 6] € 150,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [naam 6] toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
9.4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
9.4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak F bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen tot een bedrag van € 150,-
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 63, 266, 300, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de in zaak A en in zaak B onder 3 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder 1 en 2, zaak C, Zaak D, zaak E en zaak F ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en zaak E bewezen verklaarde
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 en zaak C onder 1 bewezen verklaarde
telkens: diefstal
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van het in zaak D onder 1 bewezen verklaarde
mishandeling
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 bewezen verklaarde
eenvoudige belediging
Ten aanzien van het in zaak D onder 3 bewezen verklaarde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Ten aanzien van het in zaak F bewezen verklaarde
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde
 Bepaalt ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde feit dat geen straf wordt opgelegd.
Ten aanzien van het overige bewezen verklaarde
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twaalf maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
vier maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde meldt zich binnen twee dagen bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat twee uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van acht uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [verblijfadres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
- Veroordeelde beschikt over een vorm van zinvolle dagbesteding, bij voorkeur in de vorm van opleiding of werk, zolang de reclassering het noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
 Verklaart
[naam 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij
DeeCee Exploitatie B.V.toe tot een bedrag van € 15,30 (zegge: vijftien euro en dertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan DeeCee Exploitatie B.V. voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van DeeCee Exploitatie B.V. aan de Staat € 15,30 (zegge: vijftien euro en dertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3]toe tot een bedrag van € 7.089,75 (zegge: zevenduizend negenentachtig euro en vijfenzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 3] aan de Staat € 7.089,75 (zegge: zevenduizend negenentachtig euro en vijfenzeventig eurocent) te
betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die kan worden toegepast bij gebreke van betaling en verhaal op maximaal 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 6]toe tot een bedrag van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 6] aan de Staat € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van drie dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2020.