ECLI:NL:RBAMS:2020:2848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4750
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van een woning als tandartspraktijk in strijd met bestemmingsplan; onterecht opgelegde last onder dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een tandarts, en het college van burgemeester en wethouders van Diemen. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om het gebruik van haar woning aan [adres 1] als tandartspraktijk te beëindigen, omdat dit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij wel degelijk op het adres woont en dat het adresonderzoek van de gemeente ondeugdelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2013 eigenaar is van de woning en dat zij op verschillende momenten ingeschreven heeft gestaan op het adres. De rechtbank heeft ook gekeken naar het adresonderzoek dat door de gemeente is uitgevoerd, waarbij toezichthouders op meerdere momenten bij de woning hebben aangebeld zonder dat er werd opengedaan. Eiseres heeft echter verklaard dat zij op het adres woont en dat er sprake is van tegenstrijdige verklaringen van een buurman.

De rechtbank oordeelde dat er geen gerede twijfel kon bestaan over het feit dat eiseres haar hoofdverblijf had op het adres waar zij ingeschreven stond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat de opgelegde last onder dwangsom onterecht was. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht aan eiseres moest vergoeden en dat de gemeente in de proceskosten van eiseres werd veroordeeld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijk adresonderzoek en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de rechten van burgers, vooral als het gaat om het gebruik van woningen en bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4750

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P. Alspeer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Diemen, verweerder

(gemachtigde: M.R.A. Cornelissen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot beëindiging van het gebruik van haar woning als tandartspraktijk.
Bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam als tandarts en voert een praktijk in de woning aan de [adres 1] . Eiseres heeft de woning aan de [adres 1] in 2013 gekocht en zij heeft sindsdien de eigendom van die woning.
2. Uit de basisregistratie personen (brp) blijkt dat eiseres tot 11 juli 2013 ingeschreven stond aan de [adres 2] te Amsterdam. Van 11 juli 2013 tot 30 juni 2016 stond eiseres ingeschreven aan de [adres 1] ; van 30 juni 2016 tot 17 november 2018 stond eiseres ingeschreven aan de [adres 2] en per 17 november 2018 is zij weer ingeschreven aan de [adres 1] .
3. In het kader van een onderzoek van het gebruik van het pand aan de [adres 1] hebben toezichthouders van de gemeente Diemen op 28 januari 2019 om 18.30 en 20.15, op 14 februari 2019 om 18.45 en 19.30, op 25 februari 2019 om 18.30 en 22.15 en op 28 maart 2019 om 8.00 uur aangebeld bij de woning aan de [adres 1] , maar is steeds niet opengedaan. Op 24 april 2019 omstreeks 7.30 uur hebben de toezichthouders, vergezeld door collega’s uit Amsterdam aangebeld en werd opengedaan door eiseres, vergezeld door haar dochter en haar partner, allen in nachtkledij.
4. In het primaire besluit staat dat is geconstateerd dat eiseres haar woning gebruikt voor haar tandartspraktijk en dat uit het verrichte onderzoek is gebleken dat de woning aan de [adres 1] niet wordt gebruikt als woning. Dit gebruik is in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat eiseres binnen twee maanden het gebruik van de woning aan de [adres 1] in overeenstemming brengt en houdt met het geldende bestemmingsplan en dat, indien eiseres de last niet uitvoert, een dwangsom wordt verbeurd van € 10.000,- ineens.
5. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een ondeugdelijk adresonderzoek heeft verricht en dat zij stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar gezin wel aan de [adres 1] woont.
7. Ten aanzien van het perceel aan de [adres 1] geldt het bestemmingsplan “Centrum” met de bestemming “Wonen 1”. Voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf of beroep gelden onder meer de volgende regels (artikel 22.3 onder b van het bestemmingsplan):
De voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte bedraagt ten hoogst 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw tot en hoogste 50 m2;
het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning waarbij ten hoogste 1 fte in dienstverband extra is toegestaan.
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de inschrijving in de brp in het algemeen een aanwijzing oplevert dat de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft op het adres waarop hij is ingeschreven, waarbij de voor die inschrijving gegeven reden niet relevant is. [1] Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat het aan de betrokkene is om aannemelijk te maken dat hij op een bepaald adres woont als bij het college na adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op dat adres woont. [2]
9. Eerst dient de vraag te worden beantwoord of na het adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan dat eiseres aan de [adres 1] woont. Het gegeven dat bij controle op vier dagen en zeven tijdstippen geen enkele keer de deur is geopend van de woning aan de [adres 1] en bij één controle van de woning aan de [adres 2] wel de deur is geopend door eiseres leidt tot enige twijfel maar niet tot de gerede twijfel als hiervoor omschreven. Ook de inhoud van het verslag van bevindingen van 24 april 2019 en het rapport [adres 2] van 26 april 2019, beiden opgemaakt naar aanleiding van de controle van de [adres 2] , leiden ook niet tot de conclusie dat sprake is van gerede twijfel. Volgens beide stukken heeft eiseres gezegd dat de woning aan de [adres 2] te koop heeft gestaan, maar dat het niet gelukt is om het te verkopen en dat ze bezig is om de woning aan de [adres 1] te verkopen en op zoek gaat naar een goede makelaar. Het te koop staan van een woning of het voornemen tot verkoop betekent niet dat er daarom geen sprake kan zijn van het niet bewonen van de woning aan de [adres 1] .
10. Het controleverslag van 24 april 2019 maakt melding van een buurman die op 28 maart 2019 tegen de toezichthouders van de gemeente Diemen zegt dat volgens hem niemand in de woning aan de [adres 1] woont en dat het pand alleen wordt gebruikt als praktijkruimte. In beroep is gebleken dat het de buurman is die woont aan de [adres buurman] . Aan de verklaring in het controleverslag kan geen waarde worden gehecht omdat deze buurman aan eiseres een door hem ondertekende andersluidende verklaring heeft gegeven waarin staat dat eiseres met haar gezin aan de [adres 1] woont en ook: “Wij groeten elkaar als we elkaar zien en ik zie haar al jaren met haar gezin als ze thuis werken, naar werk gaan of thuis komen.”
11. Ten slotte heeft verweerder blijkens het bestreden besluit, in reactie op het bezwaar dat in de woning aan de [adres 1] energie wordt verbruikt, inzage gekregen bij energieleverancier Liander. Dat heeft volgens verweerder opgeleverd dat het verbruik aan de [adres 2] twee maal zo hoog is als het verbruik aan de [adres 1] . Verweerder heeft echter de hoogte van het verbruik op deze adressen niet gespecificeerd en ook niet de gegevens van Liander aan het dossier toegevoegd. Zo is het voor de rechtbank niet mogelijk om na te gaan of er sprake is van een zodanig laag verbruik aan de [adres 1] dat het lage verbruik op zich al een indicatie is dat er van bewoning geen sprake is en, in aanmerking nemende dat eiseres per 17 november 2018 weer is ingeschreven aan de [adres 1] , op welke perioden de gegevens van Liander zien.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van het gedane onderzoek bij verweerder niet in redelijkheid gerede twijfel kon bestaan of eiseres aan de [adres 1] woonde. Dat betekent dat eiseres haar hoofdverblijf had op het adres waarop zij was ingeschreven en dat ten onrechte een last onder dwangsom is opgelegd.
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat niet aannemelijk is dat verweerder thans de mogelijkheid heeft om nader te onderzoeken of eiseres ten tijde hier van belang de woning aan de [adres 1] als haar woning gebruikte, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575.-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:981.
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1145.