ECLI:NL:RBAMS:2020:2847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/13/679717 / HA ZA 20-193 INC2
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exhibitie financiële bescheiden in vordering bestuurdersaansprakelijkheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 juni 2020, is een exhibitie-incident aan de orde gesteld in de zaak tussen Vesteda Investment Management B.V. en een gedaagde, die in Spanje woont. Vesteda vordert dat de gedaagde wordt verplicht om financiële bescheiden van een betrokken B.V. over de jaren 2017, 2018 en 2019 over te leggen. Dit is van belang voor de beoordeling van de persoonlijke aansprakelijkheid van de gedaagde als voormalig bestuurder van de betrokken B.V. De rechtbank heeft de vordering op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering deels toegewezen, maar de vordering tot overlegging van bankafschriften afgewezen, omdat deze onvoldoende specifiek was. De rechtbank oordeelt dat Vesteda een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde jaarcijfers, aangezien deze relevant zijn voor de beoordeling van de huurachterstand en de mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid. De gedaagde is veroordeeld tot het overleggen van de gevorderde jaarcijfers en is ook in de proceskosten veroordeeld. De zaak is verder aangehouden voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/679717 / HA ZA 20-193
Vonnis in het exhibitie-incident van 17 juni 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTEDA INVESTMENT MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak en het exhibitie-incident,
hierna: Vesteda,
advocaat mr. H.W. van Yperen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
gedaagde in de hoofdzaak en het exhibitie-incident,
hierna: [gedaagde] ,
advocaat mr. E. Doornbos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 22 oktober 2019 van Vesteda, waarin ook een exhibitie-incident is opgeworpen, met bijlagen;
 de conclusie inroepen van het bevoegdheidsincident van [gedaagde] ;
 de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van Vesteda;
 het vonnis in het bevoegdheidsincident van 6 mei 2020, waarin de vorderingen van [gedaagde] in het bevoegdheidsincident zijn afgewezen en de zaak in het exhibitie-incident is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord van [gedaagde] ;
 de conclusie van antwoord in het exhibitie-incident van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het exhibitie-incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
Vesteda vordert – kort samengevat – dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld:
 om binnen twee weken na betekening van het vonnis € 45.604,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, te betalen aan Vesteda;
 in de kosten van het geding.
2.2.
[gedaagde] heeft nog niet inhoudelijk gereageerd in de hoofdzaak.
in het exhibitie-incident
2.3.
Vesteda vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld:
 om binnen twee weken na dit vonnis de jaarcijfers (met balans en winst- en verliesrekeningen, en de toelichtingen daarop, voor zover aanwezig) van [betrokken B.V.] B.V. (hierna: [betrokken B.V.] ) over de jaren 2017, 2018 en 2019, en de afschriften van alle door of ten behoeve van [betrokken B.V.] aangehouden bankrekeningen vanaf 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2020 aan Vesteda te (laten) overhandigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag dat [gedaagde] hieraan niet voldoet, met een maximum van € 15.000;
 in de kosten van dit incident.
2.4.
Vesteda heeft aan deze vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Met de gevorderde bescheiden kunnen de rechtbank en zij beoordelen of en in hoeverre [betrokken B.V.] van 2017 tot 2020 in staat was om te voldoen aan de verplichtingen uit haar huur-overeenkomst met Vesteda (betalingsonmacht) en of en in hoeverre sprake is geweest van selectieve wanbetaling of betalingsonwil. Dat is van belang om de (gronden van de) persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] als voormalig bestuurder van [betrokken B.V.] vast te stellen. Hiertoe verzoekt Vesteda de rechtbank gebruik te maken van haar bevoegdheid om [gedaagde] te bevelen deze bescheiden over te leggen als bedoeld in artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Subsidiair vordert Vesteda inzage, afschrift en/of uittreksel van deze bescheiden op grond van artikel 843a Rv.
2.5.
[gedaagde] heeft tegen deze vorderingen het volgende aangevoerd. Vesteda heeft geen rechtmatig belang bij de gevorderde bescheiden, omdat zij zelf stelt dat deze bescheiden niet noodzakelijk zijn voor toewijzing van haar vordering en dus sprake is van een
fishing expedition. Het is aan [gedaagde] om deze bescheiden al dan niet over te leggen in de hoofdzaak en de rechtbank kan hieraan desgewenst gevolgen verbinden. Vesteda heeft ook onvoldoende geconcretiseerd welke bescheiden zij vordert. De gestelde rechtsbetrekking waarop de bescheiden volgens Vesteda betrekking hebben, een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegen Vesteda, wordt betwist. [gedaagde] heeft te gelden als een derde partij.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank ziet op dit moment in de procedure, waarop [gedaagde] nog niet van antwoord heeft gediend in de hoofdzaak, en de standpuntbepaling en stukkenuitwisseling tussen partijen dus nog niet volledig en in evenwicht is, geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 22 Rv om [gedaagde] te bevelen de gevorderde bescheiden te overleggen. Dit betekent dat de vordering zal worden beoordeeld op grond van artikel 843a Rv.
3.2.
Vesteda heeft in de dagvaarding voldoende aannemelijk gemaakt dat zij mogelijk een vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid heeft op [gedaagde] als voormalig bestuurder van [betrokken B.V.] . Ter onderbouwing van deze vordering wil zij inzicht krijgen in de financiële positie van [betrokken B.V.] ten tijde van het ontstaan en oplopen van de huurachterstand. Dit inzicht kan Vesteda redelijkerwijs niet op een andere wijze verkrijgen dan door deze exhibitie-vordering, aangezien zij onweersproken heeft gesteld dat [betrokken B.V.] hierover onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft in een eerdere procedure tussen Vesteda en haar, en [betrokken B.V.] inmiddels is geliquideerd, de gegevens niet beschikbaar zijn via de Kamer van Koophandel en [gedaagde] weigert vrijwillig aan verzoeken tot inzage, afschrift en/of uittreksel van deze bescheiden te voldoen. Gelet hierop worden de bescheiden relevant geacht voor de rechtspositie van Vesteda en heeft zij ook een direct en concreet belang bij de vordering tot overlegging van deze bescheiden. Vesteda heeft ten eerste overlegging van de jaarcijfers over de jaren 2017, 2018 en 2019 gevorderd met, voor zover aanwezig, balans en winst- en verliesrekeningen, en de toelichtingen daarop. Door deze omschrijving en datering van de bescheiden is de vordering voldoende bepaald en is ook geen sprake van een zogeheten
fishing expedition. Aangezien [gedaagde] niet heeft aangevoerd dat de gevorderde bescheiden over bepaalde jaren (nog) niet zijn opgemaakt of dat zij daar niet (meer) over beschikt, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
3.3.
Dit geldt niet voor de gevorderde bankrekeningafschriften. Voor zover de vordering ziet op afschriften van alle
ten behoeve van[betrokken B.V.] aangehouden bankrekeningen, is namelijk onvoldoende bepaald op welke bescheiden de vordering betrekking heeft. Voor zover de vordering ziet op afschriften van alle
door[betrokken B.V.] aangehouden bankrekeningen, geldt namelijk dat Vesteda onvoldoende heeft toegelicht dat zij bij elk van deze afschriften een voldoende rechtmatig belang heeft bovenop de overige gevorderde financiële bescheiden. De vordering zal in zoverre dus worden afgewezen.
3.4.
De gevorderde dwangsom is niet weersproken en is niet disproportioneel, zodat deze zal worden toegewezen.
3.5.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en nakosten in dit incident van Vesteda. De proceskosten worden begroot op € 543 (1 punt x tarief € 543) aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De rechtbank
in het exhibitie-incident
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na dit vonnis de jaarcijfers (met, voor zover aanwezig, balans en winst- en verliesrekeningen, en de toelichtingen daarop) van [betrokken B.V.] B.V. over de jaren 2017, 2018 en 2019 aan Vesteda te (laten) overhandigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag dat [gedaagde] na ommekomst van de hiervoor vermelde termijn hieraan niet of niet geheel voldoet, met een maximum van € 15.000;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van Vesteda, begroot op € 543;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van Vesteda ontstane nakosten, begroot op € 157 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
4.6.
verwijst de zaak naar de rol van
15 juli 2020voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] ;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020.