ECLI:NL:RBAMS:2020:2837

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
13/751134-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en strafbaarheid

Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 13 februari 2020 en betreft een verzoek van de Belgische autoriteiten, die op 12 februari 2020 het EAB hebben uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1982, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. Tijdens de openbare zitting op 14 mei 2020 is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord, waarbij zijn raadsman, mr. D.R. Kops, aanwezig was.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld op basis van de formele eisen van de Overleveringswet (OLW). De raadsman betoogde dat het EAB niet voldeed aan de vereisten, omdat het niet duidelijk was op welke wetsartikelen de verdenking was gebaseerd. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende duidelijkheid bood over de aard van het strafbare feit, dat betrekking heeft op de exploitatie van een wietplantage, en dat de maximumstraf tien jaar bedraagt.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België in overweging genomen. De raadsman stelde dat de overlevering zou kunnen leiden tot schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, gezien de coronamaatregelen en de detentieomstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat de Belgische autoriteiten garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon in een monocel zal worden geplaatst, wat voldoende was om te concluderen dat er geen strijdigheid met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zou zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751134-20
RK nummer: 20/951
Datum uitspraak: 28 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 februari 2020 door rechtbank in eerste aanleg Antwerpen – afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 12 februari 2020 door de onderzoeksrechter van de rechtbank in eerste aanleg Antwerpen – afdeling Antwerpen (referentie 2019/161).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet voldoet aan de formele eisen die artikel 2, tweede lid, sub d, OLW daaraan stelt. In het EAB staat niet vermeld op welke wetsartikelen de verdenking is gebaseerd, enkel dat de maximumstraf van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht tien jaren is. In een aanvullende mail van 4 maart 2020 van de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn de relevante wetsartikelen genoemd, maar een koppeling tussen de wetsartikelen en de maximumstraf ontbreekt. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering als gevolg daarvan dient te worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven.
Uit het EAB blijkt dat de overlevering wordt verzocht, omdat de opgeëiste persoon betrokken zou zijn bij de exploitatie van een wietplantage. Volgens het EAB is het strafmaximum voor het strafbare feit tien jaar opsluiting. In het e-mailbericht van 4 maart 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de relevante wetsartikelen met betrekking tot vervaardiging van verdovende middelen genoemd. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat uit het EAB in onderlinge samenhang bezien met het aanvullende e-mailbericht voldoende duidelijk is geworden wat de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit is, alsmede de maximumstraf. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat, gelet op de uitbraak van het coronavirus en de detentieomstandigheden in België, de overlevering kan leiden tot een schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de door de Belgische autoriteiten in een andere overleveringszaak verstrekte garantie niet voldoende is om dit gevaar in te perken, omdat die garantie niet specifiek in de zaak van de opgeëiste persoon is gegeven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Zij heeft daarbij verwezen naar de op 30 april 2020 door de Belgische autoriteiten - in het kader van die andere zaak - verstrekte algemene garantie, te weten dat personen die vanuit Nederland worden overgeleverd aan de Belgische justitiële autoriteiten te Antwerpen geplaatst zullen worden in een monocel.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de detentieomstandigheden in België heeft het Openbaar Ministerie op 30 april 2020 in een andere zeer recente zaak per e-mailbericht het volgende verzocht:
“In vervolg op ons telefoongesprek van heden zou ik willen verzoeken te bevestigen, dat personen die vanuit Nederland worden overgeleverd aan de Belgische justitiële autoriteiten te Antwerpen op grond van een Europees aanhoudingsbevel geplaatst zullen worden in een monocel. Dit op grond van eerder met de Nederlandse autoriteiten gemaakte afspraken.”
De Belgische autoriteiten hebben als antwoord daarop in een e-mailbericht van 30 april 2020 de volgende garantie gegeven:
“We zijn op de hoogte van de gemaakte afspraken met de Belgische Minister van Justitie, en zullen ons aan deze afspraken houden. Betrokkene zal dus in een monocel ondergebracht worden bij aankomst hier.”
De rechtbank is van oordeel dat het een dusdanig algemene garantie betreft dat vaststaat dat ook de opgeëiste persoon in de onderhavige zaak na overlevering aan de Belgische justitiële autoriteiten te Antwerpen in een monocel zal worden geplaatst. Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van een met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie. De rechtbank is van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank in eerste aanleg Antwerpen – afdeling Antwerpen.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.