ECLI:NL:RBAMS:2020:2836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
13/042389-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling

Op 13 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 16 februari 2020, waarbij de verdachte zijn vader en moeder zou hebben bedreigd met de dood. De officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, stelde dat er voldoende bewijs was voor de bedreigingen, gebaseerd op aangiften van de ouders en verklaringen van de zus van de verdachte. De ouders gaven aan dat zij zich bedreigd voelden door de verdachte, die zich onberekenbaar en agressief had opgesteld.

De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Titahena, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de exacte woorden had geuit zoals in de tenlastelegging vermeld. De verdediging voerde aan dat de uitlatingen van de verdachte voortkwamen uit frustratie en emotionele spanning, en dat er geen redelijke vrees was ontstaan bij de ouders. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen niet voldoende waren bewezen, omdat de aangiften niet voldoende steun vonden in ander bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/042389-20
Datum uitspraak: 13 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. Titahena, die de zaak waarneemt namens zijn kantoorgenoot E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Als jullie gaan slapen ga ik jullie vermoorden. Ik neem jullie mee" en/of "Wacht maar tot morgen als je naar je werk gaat. Ik ga jou dan vermoorden", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat verdachte zijn vader, [persoon 1] , heeft bedreigd met de woorden zoals vermeld in de tenlastelegging. De aangifte van vader vindt voldoende steun in het dossier. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de zus van verdachte heeft verklaard dat haar moeder, [persoon 2] , haar heeft gebeld. Tijdens dit telefoongesprek heeft haar moeder tegen haar verteld dat verdachte heeft gedreigd om haar te vermoorden en dat zij niet naar huis durfde te komen. In hetzelfde proces-verbaal van bevindingen verklaart de moeder tegen de verbalisanten dat verdachte heeft gedreigd haar te vermoorden. Ook de vader van verdachte verklaart dat verdachte zijn moeder heeft bedreigd met de dood. Uit het dossier blijkt dat verdachte zich onberekenbaar en agressief heeft opgesteld jegens zijn ouders en het leidt geen twijfel dat bij vader en moeder de redelijke vrees kon ontstaan en ook is ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken. Allereerst is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte letterlijk de in de tenlastelegging genoemde woorden heeft geuit. Dat verdachte deze bewoordingen zou hebben gebruikt volgt uit de aangifte van vader. Er is echter geen steunbewijs waaruit blijkt dat verdachte precies die woorden heeft geuit. Moeder heeft verklaard dat verdachte heeft gedreigd haar te vermoorden, maar ook daarvoor ontbreekt steunbewijs. Alleen de zus van verdachte heeft verklaard dat verdachte heeft gedreigd hun moeder te vermoorden, maar dit heeft zij gehoord van haar moeder. Ten tweede is geen sprake van een strafbare bedreiging. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen en dat het opzet van verdachte daarop is gericht. Verdachte heeft verklaard dat er spanningen thuis waren en dat hij boos was. De woorden die hij heeft geuit zijn uitingen geweest van frustratie, een emotionele ontlading. Die uitingen zijn niet geëigend om voornoemde redelijke vrees te veroorzaken. Daarbij is evenmin gebleken dat er ook echt vrees bij de ouders is ontstaan. Zij wilden slechts dat verdachte geholpen zou worden en daarom heeft de vader van verdachte aangifte gedaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende wettig bewijs is. De tenlastelegging behelst twee afzonderlijke feiten, namelijk de bedreiging van de vader en de bedreiging van de moeder. De bedreiging die verdachte zou hebben geuit naar zijn vader op een bepaald moment zoals door vader beschreven, blijkt slechts uit de aangifte van vader en vindt onvoldoende verdere ondersteuning in het dossier. De bedreiging die verdachte zou hebben geuit naar zijn moeder, die tegen de politie heeft gezegd dat dit tijdens een telefoongesprek zou hebben plaatsgevonden, wordt evenmin voldoende gesteund. Slechts haar dochter heeft hier iets over verklaard maar haar wetenschap is van horen zeggen en afkomstig uit dezelfde bron, te weten haar en verdachte’s moeder.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2020.