ECLI:NL:RBAMS:2020:2832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
13/021997-20 (A), 13/214891-19 (B), 13/216713-19 (C) en 13/083441-20 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en mishandeling met betrekking tot levensgezel, inclusief noodweer en belediging van politieambtenaren

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn levensgezel, alsook belediging van politieambtenaren. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte heeft zijn levensgezel, [persoon 1], op verschillende momenten mishandeld, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van wederzijdse geweldsuitingen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er mogelijk sprake was van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen, het beroep op noodweer niet slaagde omdat niet aan het subsidiariteitsvereiste was voldaan. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling en de mishandelingen bewezen, evenals de belediging van de politieambtenaren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte en zijn verleden met middelengebruik, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend genoeg om een substantiële straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/021997-20 (A), 13/214891-19 (B), 13/216713-19 (C) en 13/083441-20 (D)
Datum uitspraak: 2 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd op de zittingen van 24 april 2020 (zaken A, B en C) en 19 mei 2020 (zaak D). Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
primair een poging tot zware mishandeling van [persoon 1] , subsidiair mishandeling van zijn levensgezel [persoon 1] , op 24 januari 2020 te Amsterdam;
Zaak B
mishandeling van zijn levensgezel [persoon 1] op 2 februari 2019 te Amsterdam;
Zaak C
mishandeling van zijn levensgezel [persoon 1] op 6 augustus 2019 te Amsterdam;
Zaak D
1. vernieling van een auto van [persoon 2] op 28 maart 2020 te Amsterdam;
2. belediging van politieagenten [persoon 3] en [persoon 4] op 28 maart 2020 te Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie acht de onder zaak A primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op grond van de aangifte, de letselverklaring met foto’s, het proces-verbaal van de politie en de getuigenverklaring van [getuige 1] bewezen. Door tegen het hoofd van [persoon 1] te schoppen/stampen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
Zaak B
De officier van justitie acht het onder zaak B ten laste gelegde op grond van het proces-verbaal van de politie, de getuigenverklaring van [getuige 2] en de getuigenverklaring van [getuige 3] bewezen.
Zaak C
De officier van justitie acht het onder zaak C ten laste gelegde op grond van het proces-verbaal van de politie, de foto’s van het letsel en de getuigenverklaring van [getuige 4] bewezen.
Zaak D
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte ten aanzien van het onder zaak D onder 1 ten laste gelegde vrij te spreken, nu uit het dossier onvoldoende volgt dat verdachte de auto vernield heeft.
Het onder zaak D onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie, op grond van het proces-verbaal van de politie en de bekennende verklaring van verdachte, wel bewezen.
Noodweer
Verdachte en [persoon 1] verklaren in zaken B en C dat zij zichzelf tegen de ander verdedigd hebben. Mogelijk was er sprake van ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen wanneer de één de ander sloeg, maar de verdediging was niet noodzakelijk en geboden, daar zij zich hadden moeten distantiëren. Zij konden weg en hebben dat niet gedaan en daarom is niet voldaan aan de subsidiariteitseis en dient een beroep op noodweer verworpen te worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken, in ieder geval voor het schoppen tegen de borst, het middenrif, de rug en de benen, aangezien [persoon 1] daar zelf niet over heeft verklaard. Verdachte ontkent daarnaast stellig dat hij tegen het hoofd van [persoon 1] geschopt heeft. Een medewerker van het hotel verklaart het wel gezien te hebben, maar deze medewerker stond bij een hoge toonbank, dus de vraag is of de medewerker alles goed heeft kunnen zien. Het letsel kan ook ontstaan zijn door de val op de grond. Het letsel aan het hoofd van [persoon 1] bevestigt niet dat zij tegen het hoofd geschopt is.
Zaak B
De raadsman heeft verzocht om verdachte van het onder zaak B ten laste gelegde vrij te spreken. Verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 1] op afstand heeft gehouden, terwijl zij door het lint ging en geweld toepaste. De verklaring van verdachte kan niet worden weerlegd door de bewijsmiddelen uit het dossier. Zowel verdachte als [persoon 1] hadden letsel. Als de rechtbank bewezen acht dat verdachte [persoon 1] mishandeld heeft, kan niet uitgesloten worden dat verdachte zichzelf verdedigd heeft. De officier van justitie acht een noodweersituatie niet aannemelijk, maar dat is bij een één-op-één-situatie ook niet aannemelijk te maken.
Zaak C
De raadsman heeft verzocht om verdachte van het onder zaak C ten laste gelegde vrij te spreken. Het is duidelijk dat [persoon 1] leugenachtig heeft verklaard. Niet alleen over het moment dat zij het hotel binnenkwam, maar ook over dat verdachte haar identiteitsbewijs gestolen zou hebben. Onduidelijk is hoe het letsel bij [persoon 1] is toegebracht. Verdachte en [persoon 1] verklaren daar anders over. Verdachte is behoorlijk toegetakeld en bij [persoon 1] is nauwelijks letsel te zien. Als de rechtbank vaststelt dat verdachte geweld heeft gebruikt, dan dient verdachte wegens een beroep op noodweer vrijgesproken te worden.
Zaak D
De raadsman heeft verzocht om verdachte, wegens onvoldoende bewijs, van het onder zaak D onder 1 ten laste gelegde vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder zaak D onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
De rechtbank acht de onder zaak A primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, anders dan de raadsman, bewezen. Hotelmedewerker [getuige 1] , een onafhankelijke getuige, heeft verklaard dat hij verdachte meerdere malen met zijn voet op het hoofd van [persoon 1] zag stampen en in de letselrapportage van de GGD valt te lezen dat de zwelling, het letsel en de klachten van misselijkheid passen bij de gemelde toedracht, namelijk schoppen op het hoofd. Algemene ervaringsregels leren dat het hoofd een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Door tegen het hoofd van [persoon 1] te schoppen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Zaak B
De rechtbank acht het onder zaak B ten laste gelegde, anders dan de raadsman, bewezen. Verbalisant [verbalisant 1] kreeg om 03:15 uur ’s nachts een melding dat een man en vrouw aan het vechten waren in een hotelkamer. Ter plaatse verklaarde de melder dat de man en vrouw ruzie hadden en dat de vrouw naar boven rende. De man rende achter haar aan en vervolgens hoorde de melder geluiden alsof de vrouw door de man mishandeld werd. [persoon 1] heeft verklaard dat verdachte haar meermalen op haar hoofd had geslagen en dat zij in ieder geval op haar mond, oog en voorhoofd geraakt was. Daarnaast had verdachte heel hard aan haar haren getrokken. Verbalisant [verbalisant 2] heeft foto’s van [persoon 1] genomen waarop te zien is dat zij een bebloede mond heeft en een beginnend blauw verdikt linkeroog. Ook voelde verbalisant [verbalisant 2] diverse verdikkingen verspreid over het hoofd. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij om 01:00 uur ’s nachts de vrouw voor de eerste keer hoorde schreeuwen en rond 03:00 uur ’s nachts weer geschreeuw hoorde. Het klonk alsof de vrouw geslagen werd. Hij hoorde doffe klappen en het vallen van een lichaam op de grond. Hij hoorde het meisje in paniek schreeuwen en politie roepen. Hij hoorde dat ze naar beneden renden. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij in het hotel aan het werk was en rond 3:15 uur veel lawaai hoorde. Hij zag dat er twee mensen, die duidelijk ruzie hadden, naar beneden kwamen lopen. Hij zag dat de man en de vrouw elkaar sloegen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat zowel verdachte als aangever (over en weer) geweld tegen elkaar hebben gebruikt. Ook stelt de rechtbank vast dat de confrontatie op meerdere momenten en meerdere plaatsen heeft plaatsgevonden. Hoewel daardoor mogelijk (over en weer) op momenten sprake is geweest van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen (oftewel een noodweersituatie), slaagt een beroep op noodweer niet omdat niet aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Verdachte had op meerdere momenten de mogelijkheid om zich aan eventuele aanranding(en) te onttrekken, maar heeft ervoor gekozen steeds de confrontatie met [persoon 1] aan te gaan. Dat maakt dat de rechtbank ook de wederrechtelijkheid van de mishandeling bewezen acht.
Zaak C
De rechtbank acht het onder zaak C ten laste gelegde, anders dan de raadsman, bewezen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij zichzelf slechts verdedigd heeft, gelet op de verklaring van [persoon 1] , het bij haar waargenomen letsel en dein het dossier opgenomen getuigenverklaringen niet aannemelijk.
De rechtbank verwerpt ook in deze zaak het beroep op noodweer, nu ook in deze zaak niet aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Ook in deze zaak stelt de rechtbank vast dat er gedurende een langere tijd sprake is geweest van een confrontatie tussen [persoon 1] en verdachte, waarbij zij tussentijds – zonder resultaat – tot de orde zijn geroepen door hotelmedewerkers [persoon 5] en [persoon 6] . Ook hier had verdachte reële mogelijkheden om zich aan eventuele aanranding(en) te onttrekken, bijvoorbeeld bij de interventie door de hotelmedewerkers, maar bijvoorbeeld ook op het moment dat [persoon 1] kennelijk zijn spullen uit het raam van de hotelkamer gooide. Verdachte heeft dat niet gedaan en is de confrontatie aan blijven gaan. Dat maakt dat de rechtbank ook de wederrechtelijkheid van de mishandeling bewezen acht.
Zaak D
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wel bewezen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft ook dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 24 januari 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [persoon 1] op de grond heeft gegooid en vervolgens terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond lag meermalen (met de voet) tegen het hoofd, tegen de borst, tegen de rug en tegen een been, heeft getrapt en/of gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
op 2 februari 2019 te Amsterdam, zijn levensgezel, [persoon 1] , heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] op haar mond, op haar oog en tegen de nek te slaan;
Zaak C
op 6 augustus 2019 te Amsterdam, zijn levensgezel, [persoon 1] , heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] meermalen tegen het hoofd te stompen en voornoemde [persoon 1] bij de keel te pakken en tegen de borst te duwen;
Zaak D
2. op 28 maart 2020 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [persoon 3] , hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam en [persoon 4] , brigadier van Politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Flikkers, flikkers", "Kut-Turk! Je moeder", "Kanker Turk", "Kut-Chinees!" en “Kut Indo champignon".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk aan het voorarrest is. Daarnaast heeft hij verzocht om verdachte, gelet op zijn psychische problematiek en zwakbegaafdheid, verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft meermalen zijn toenmalige vriendin [persoon 1] mishandeld. In alle drie de zaken hadden verdachte en [persoon 1] een hotelkamer gehuurd, was er sprake van middelengebruik en werden zij vervolgens gewelddadig naar elkaar. Het gaat om ernstige feiten. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de lichamelijke integriteit van [persoon 1] geschonden, maar vermoedelijk ook angst aangejaagd bij hotelmedewerkers en –gasten, die (soms midden in de nacht) met het gewelddadig gedrag van verdachte werden geconfronteerd. Door tegen het hoofd van [persoon 1] te schoppen had verdachte zeer ernstig letsel bij [persoon 1] kunnen aanrichten. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf overigens – in het voordeel van verdachte – wel rekening met het feit dat [persoon 1] ook bijdragen (aan het ontstaan van) de fysieke confrontaties heeft gehad.
Verdachte heeft ook twee politieagenten beledigd. Het uitschelden van politieagenten is kwetsend, denigrerend en tast hun gezag aan. Ook wanneer verdachte zijns inziens ten onrechte door de politie wordt aangesproken of onheus meent te worden bejegend, dient hij zich van dergelijk taalgebruik te onthouden.
Strafverzwarend is verder dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 6 mei 2020 eerder voor huiselijk geweld is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 13 mei 2020. Verdachte is op dertienjarige leeftijd begonnen met het roken van cannabis. Vanaf zijn achttiende is hij cocaïne gaan gebruiken en raakte hij direct verslaafd. Van zijn achttiende tot zijn 38ste levensjaar was er tevens sprake van een alcoholverslaving. Vanaf zijn 38ste is hij minder gaan drinken nadat hij meerdere malen een alcoholvergiftiging en bijna een overdosis had gehad. Hij is nooit volledig abstinent geweest maar hij heeft zijn middelengebruik sindsdien wel geminderd. Ondanks dat de kans groot is dat verdachte opnieuw terugvalt in gebruik en toch weer in contact komt met zijn ex-partner [persoon 1] , vindt de reclassering dat verdachte nog een kans moet krijgen zich te bewijzen, aangezien de omstandigheden in positieve zin anders zijn dan tijdens voorgaande trajecten. Verdachte heeft nu voor zichzelf stabiel onderdak bij zijn broer geregeld buiten Amsterdam. Hij staat open voor volledige abstinentie waar dit in het verleden niet het geval was. Hij heeft besloten om ook de omgang met zijn hond en de vader van [persoon 1] op te geven en niet meer in Amsterdam te komen, waardoor de kans dat verdachte en [persoon 1] weer met elkaar in contact komen kleiner is dan in het verleden. Daarnaast heeft hij nu een positief, steunend netwerk om zich heen, namelijk zijn broer en diens gezin.
De reclassering acht het wenselijk om binnen een drangkader de problematiek van verdachte verder te onderzoeken en aan te pakken. Hierbij moet worden ingezet op diagnostiek, behandeling, beschermd wonen buiten Amsterdam en het aanpakken van de financiële problemen van betrokkene. Daarnaast dient het verder opbouwen en behouden van een steunend netwerk nagestreefd te worden. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, nu niet vast is komen te staan dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten, zal de rechtbank een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen. Met de reclassering, de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat begeleiding en behandeling noodzakelijk is om de kans van slagen van de door verdachte voorgenomen veranderingen in zijn leven, zo groot mogelijk te maken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting licht af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak D
feit 1)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 300,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie en de raadsman hebben, in verband met de door hen geëiste/bepleite vrijspraak, verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren.
De rechtbank oordeelt als volgt. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 266, 267, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak D, onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A primair, zaak B, zaak C en zaak D onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
een poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van zaken B en C
telkens: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
ten aanzien van zaak D, het onder 2 ten laste gelegde
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde
bijzondere voorwaardenniet naleeft.
1.
Identificatie
Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
2.
Medewerking reclasseringstoezicht
Veroordeelde verleent zijn medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
3.
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering Inforsa, [adres 2] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
4.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door Forensisch FACT van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal zo spoedig mogelijk worden opgestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde dient tevens mee te werken aan onderzoek door Vesalius (Centrum voor Neuropsychiatrie), teneinde vast te stellen of er sprake is van hersenletsel en zo ja, of een daarop gerichte behandeling geïndiceerd is.
5.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde werkt mee aan toeleiding naar een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, indien mogelijk buiten Amsterdam, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start zodra er een geschikte plek beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
6.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze contact met [persoon 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1988, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
7.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
8.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij (zaak D – feit 1)
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2020.
[...]
[...]