ECLI:NL:RBAMS:2020:2831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
13/216712-19 en 13/224502-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld met wederzijdse mishandeling en verwerping van noodweer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van haar levensgezel op 6 augustus 2019 in Amsterdam. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en het vonnis werd uitgesproken op 2 juni 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, die heeft gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging. De verdachte heeft ontkend dat zij haar levensgezel met een wijnglas heeft geslagen, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er mogelijk sprake was van wederzijdse aanrandingen, maar dat de verdediging op basis van noodweer niet kon slagen omdat niet aan het subsidiariteitsvereiste was voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte reële mogelijkheden had om de confrontatie te vermijden, maar ervoor heeft gekozen om deze aan te gaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 60 uren. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de aangever. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze niet aan de verdachte was betekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/216712-19 en 13/224502-16 (TUL)
Datum uitspraak: 2 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres], [plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 6 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, haar levensgezel, [persoon], heeft mishandeld door voornoemde [persoon] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of stompen en/of voornoemde [persoon] (met een wijnglas) in het gezicht te slaan en/of steken.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Dat verdachte [persoon] mishandeld heeft, blijkt uit de processen-verbaal van de politie en het door hen waargenomen letsel. Verdachte en [persoon] verklaren dat zij zichzelf tegen de ander verdedigd hebben. Mogelijk was er sprake van ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen wanneer de één de ander sloeg, maar de verdediging was niet noodzakelijk en geboden, daar zij zich hadden moeten distantiëren. Zij konden weg en hebben dat niet gedaan. Daarom is niet voldaan aan de subsidiariteitseis en is er geen sprake van noodweer.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde, evenals de officier van justitie, bewezen. Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het slaan met een wijnglas, nu verdachte dat bij de politie heeft ontkend en aangever in eerste instantie (tegen ter plaatse gekomen verbalisanten) verklaard heeft dat hij geslagen is met een hard voorwerp.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat zowel verdachte als aangever (over en weer) geweld naar elkaar hebben gebruikt. Ook stelt de rechtbank vast dat de confrontatie enige tijd heeft voortgeduurd. Hoewel daardoor mogelijk (over en weer) op momenten sprake is geweest van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen (oftewel een noodweersituatie), ketst een beroep op noodweer af omdat niet aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Verdachte (en overigens ook aangever) had reële mogelijkheden om zich aan eventuele aanranding(en) te onttrekken. Zij kon op meerdere tijdstippen de hotelkamer verlaten, maar heeft ervoor gekozen om in de hotelkamer te blijven en (opnieuw) de confrontatie met aangever aan te gaan. Dat maakt dat de rechtbank ook de wederrechtelijkheid van de mishandeling bewezen acht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 6 augustus 2019 te Amsterdam, haar levensgezel, [persoon], heeft mishandeld door voornoemde [persoon] tegen het hoofd en het lichaam te slaan en stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [persoon] én een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
8.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft haar toenmalige vriend [persoon] ernstig mishandeld, wat bij [persoon] tot meer dan gering letsel heeft geleid. Het gaat dan ook om een naar feit. Verdachte heeft door haar handelen niet alleen de lichamelijke integriteit van [persoon] geschonden, maar vermoedelijk ook angst aangejaagd bij hotelmedewerkers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf anderzijds rekening met het feit dat [persoon] zich ook niet onbetuigd heeft gelaten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 april 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder, maar niet in de afgelopen vijf jaren, is veroordeeld voor mishandeling.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (13/224502-16)

Bij de stukken bevindt zich een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/224502-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 december 2017 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu de rechtbank niet gebleken is dat de vordering aan verdachte betekend is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 14 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • gedurende de proeftijd of zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [persoon].
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Vordering TUL (13/224502-16)
Wijst de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 8 december 2017, af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2020.