ECLI:NL:RBAMS:2020:2827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
13/105773-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door negeren van rood stoplicht en hoge snelheid

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 20 mei 2018 te Aalsmeer een verkeersongeluk heeft veroorzaakt. De verdachte negeerde een rood stoplicht en reed met een snelheid van ongeveer 139 km/h op een weg waar 80 km/h was toegestaan. Dit leidde tot een aanrijding met het slachtoffer, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder beschadigde ruggenwervels, een klaplong, een gebroken sleutelbeen, meerdere gebroken ribben en een beschadigde nier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij zich niets kon herinneren van het ongeluk, zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, bewezen was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/105773-18 (Promis)
Datum uitspraak: 26 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. Kocabas en het slachtoffer [persoon 1] met zijn raadsman mr. K.Chr. Spee naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 mei 2018 te Aalsmeer heeft schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeluk waardoor aan [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel het veroorzaken van gevaar op de weg, waarbij verdachte, onder invloed van alcohol en met (veel) te hoge snelheid een rood stoplicht heeft genegeerd, waarna hij tegen [persoon 1] is aangereden.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat kan worden vastgesteld dat verdachte met veel te hoge snelheid, namelijk ongeveer 139 km per uur (hierna ook: km/h) waar maximaal 80 is toegestaan, door een rood stoplicht is gereden. Het was op dat moment donker en verdachte was ter plaatse bekend. Bovendien was hij beginnend bestuurder. Er zijn weliswaar aanwijzingen voor de omstandigheid dat verdachte onder invloed was van alcohol, maar dat kan niet worden bewezen. Van dat element van de tenlastelegging moet verdachte dan ook worden vrijgesproken. Op het kruispunt waar verdachte door rood reed, kwam hij in aanraking met (de auto van) het slachtoffer, die aan het ongeluk zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden. De officier van justitie concludeert dan ook dat verdachte zich zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW), kan dan ook worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Uit de ernst van de gevolgen, het zwaar lichamelijk letsel dat bij het slachtoffer is ontstaan, kan immers niet de schuld in de zin van artikel 6 WVW worden afgeleid. De omstandigheden dat het donker was, dat verdachte ter plaatse zeer bekend was en dat hij beginnend bestuurder was, staan vast, maar kunnen niet als oorzaak van het ongeval worden gezien. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte onder invloed was van alcohol. Dat verdachte te hard zou hebben gereden, kan onvoldoende worden vastgesteld. Het dossier spreekt van een snelheid van ongeveer 139 km per uur, maar een betrouwbare snelheidsmeting kon juist niet worden uitgevoerd. Bovendien verklaren twee getuigen dat verdachte 80-100 km per uur zou hebben gereden. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van de beschuldiging dat hij te hard zou hebben gereden. Wel kan worden vastgesteld dat hij door rood is gereden, waarna hij geen voorrang aan het slachtoffer verleende, waardoor een ongeval werd veroorzaakt. Dit is onvoldoende om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW, waarvan verdachte dan ook moet worden vrijgesproken. Wel kan overtreding van artikel 5 WVW worden bewezen, omdat verdachte met zijn rijgedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie, en anders dan de raadsman van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde is bewezen. Voordat de rechtbank nader ingaat op de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan dit oordeel, zijn enkele opmerkingen van belang.
Ten aanzien van de herinnering van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niets kan herinneren van het ongeluk, wat daaraan voorafging, of wat daarna zou zijn voorgevallen. De rechtbank kan dan ook enkel afgaan op de informatie uit het strafdossier en niet van de beleving van verdachte van het hele incident. Daarvan kan hij zich immers niets herinneren.
Ten aanzien van de alcohol
Verdachte is niet onderzocht op de aanwezigheid van alcohol (of enige andere stof) in zijn lichaam ten tijde van het ongeluk. Aangezien verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten en zich pas de volgende ochtend bij de politie heeft gemeld, was een onderzoek naar de aanwezigheid van alcohol op het moment van het ongeluk ook niet meer goed mogelijk. Dat verdachte heeft gereden terwijl hij onder invloed was, kan dan ook niet objectief worden vastgesteld. Verdachte heeft deze beschuldiging in elk geval hartgrondig ontkend, ook al kan hij zich van de avond zelf nauwelijks iets herinneren. Hij weet simpelweg van zichzelf dat hij niet dronken achter het stuur stapt. Nu de enige getuige die heeft verklaard dat verdachte wél zou hebben gedronken, deze verklaring later heeft ingetrokken, is sprake van onvoldoende bewijs. Van dat element van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de snelheid
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte de 120 meter tot het stoplicht (en dus vlak voor het ongeluk plaatsvond) heeft afgelegd met een gemiddelde snelheid van 139 km/h. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de berekening van de gemiddelde snelheid door de politie te twijfelen. Op de Koningin Maximalaan, waar verdachte reed, is een maximale snelheid van 80 km/h toegestaan. Uit de detectiemomenten van de verweglus en de koplus blijkt dat er een indicatie is van een hoge snelheid van de auto van verdachte. De politie constateert, kijkend naar de bandensporen en de ontstane schade aan beide auto’s, bovendien dat daaruit blijkt dat de auto van verdachte de auto van het slachtoffer met hoge snelheid moet hebben geraakt. Weliswaar kan de snelheid van de auto van verdachte ten tijde van het ongeluk niet exact worden vastgesteld, maar de rechtbank concludeert wel dat verdachte kort voor het stoplicht (en daarmee de plaats van het ongeluk) veel harder heeft gereden dan op deze 80-kilometerweg was toegestaan.
De feiten zoals die naar voren komen uit het dossier
Op 20 mei 2018 rijdt verdachte, met zijn vriend [persoon 2] in de bijrijdersstoel, van Uithoorn naar Aalsmeer over de Koningin Maximalaan. Het is rond middernacht en donker, wel brandt er straatverlichting. Terwijl hij afrijdt op een stoplicht bij het kruispunt van de Koningin Maximalaan en de Burgemeester Kasteleinweg rijdt verdachte ongeveer 139 km/h (op een weg waar 80 km/h is toegestaan). Dit stoplicht staat voor hem al geruime tijd (namelijk minstens 82 seconden) op rood. Uit niets kan worden afgeleid dat verdachte, voordat hij de kruising opreed, heeft gekeken of er ander verkeer op de kruising aanwezig was.
Intussen is het latere slachtoffer, [persoon 1] , vanaf de Burgemeester Kasteleinweg aan komen rijden. Hij passeert met lage snelheid het verkeerslicht aan zijn kant van het kruispunt, dat op dat moment minstens twaalf seconden op groen stond. Op dat moment ziet hij vanuit zijn ooghoek een auto aan komen rijden, waarvan hij zich nog bedenkt dat die niet door groen rijdt.
[persoon 1] heeft gelijk, want verdachte negeert het rode stoplicht en rijdt op het kruispunt met hoge snelheid in op de auto van het slachtoffer. De auto van verdachte vliegt in brand en hij weet, samen met de andere inzittende, uit de auto te stappen. Vervolgens verlaat verdachte de plaats van het ongeval, overigens niet voordat hij [persoon 2] probeert te overtuigen dat hij zou hebben gereden in plaats van verdachte.
Het slachtoffer bevindt zich intussen nog steeds in zijn auto en hij is zwaargewond. Nadat hij door de brandweer uit zijn auto is bevrijd, wordt hij direct naar het ziekenhuis overgebracht, waar blijkt dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van beschadigde ruggenwervels, een klaplong, een gebroken sleutelbeen, meerdere gebroken ribben en een beschadigde nier.
Gelet op deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een rood stoplicht heeft genegeerd, terwijl hij veel te hard reed. Dit deed hij als beginnend bestuurder, van wie mag worden verwacht dat hij zich extra voorzichtig opstelt in het verkeer. Bovendien was het donker en was verdachte bekend met de verkeerssituatie aldaar, waardoor hij extra goed had moeten opletten toen hij aan kwam rijden bij de kuising. Dat heeft hij niet gedaan. Sterker nog, uit het dossier valt niet op te maken dat hij op enig moment zelfs ook maar heeft gekeken of er ander verkeer op de kruising aanwezig was. Met name de combinatie van het zeer veel te hard rijden en het negeren van het rode stoplicht, maakt dat de rechtbank dit rijgedrag als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam aanmerkt. Door dit zeer onvoorzichtige, onoplettende en onachtzame rijgedrag heeft verdachte vervolgens een ongeluk veroorzaakt, waardoor aan [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Dit maakt dat het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 WVW, is bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 20 mei 2018 te Aalsmeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Koningin Maximalaan, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [persoon 1] , zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadigde ruggenwervels, een klaplong, een gebroken sleutelbeen, meerdere gebroken ribben en een beschadigde nier, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over Koningin Maximalaan, komende uit de richting van Uithoorn en gaande in de richting van de Burgemeester Kasteleinweg,
  • terwijl het donker was,
  • terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
  • terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
  • terwijl verdachte reed met een snelheid van ongeveer 139 km/u, een snelheid die veel te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,

verdachte is, gekomen bij de kruising met de Burgemeester Kasteleinweg, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en voor het in zijn verkeer geldend en al (ongeveer) 82 seconden rood uitstralend verkeerslicht, verdachte heeft vervolgens de kruising overgestoken, verdachte heeft zich daarbij niet vergewist dat dat kruispunt vrij was van enig (kruisend) verkeer, verdachte heeft vervolgens, in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een voor hem van rechts komende bestuurder, te weten de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), genaamd [persoon 1] , geen voorrang verleend, verdachte is vervolgens tegen voornoemde [persoon 1] aangereden en/of aangebotst, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

Het bewezen geachte feit is strafbaar en verdachte is daar strafbaar voor.

6.Motivering van de straffen

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor de duur van twee jaren, met aftrek van de periode dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het tijdsverloop. Zo heeft het bijna twee jaar geduurd voordat de zaak op zitting kan worden behandeld. Ook heeft verdachte – als kostwinner – zijn rijbewijs nodig voor zijn werk met onregelmatige werktijden, waarbij hij ook als chauffeur optreedt voor collega’s. Aan verdachte moet dan ook een taakstraf worden opgelegd van honderd uur, waarvan de helft voorwaardelijk en geen onvoorwaardelijke OBM.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 april 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder, zowel vóór als sinds het ongeluk, met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 20 mei 2018 de snelheidsregels aan zijn laars gelapt en daarbij ook nog eens een rood stoplicht genegeerd. Door zijn toedoen is vervolgens een ernstig verkeersongeluk veroorzaakt. Hierbij is de bestuurder van de andere auto ernstig gewond geraakt. Alsof dat nog niet genoeg was, heeft verdachte, in plaats van zich om dit slachtoffer te bekommeren, de plaats van het ongeval verlaten. Verdachte heeft gelukkig niets aan het ongeluk overgehouden, maar hoe anders is dat voor het slachtoffer, dat ook nu nog, twee jaar na het ongeluk, elke dag geconfronteerd wordt met de gevolgen ervan. Verdachte kunnen meerdere verwijten worden gemaakt, en deze tezamen rechtvaardigen een zware straf.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De verwijten aan verdachte komen er op neer dat hij met een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid een rood stoplicht heeft genegeerd en daarbij geen voorrang heeft verleend aan [persoon 1] , die door het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De oriëntatiepunten maken een onderscheid in ‘ernstige schuld’ en een ‘zeer hoge mate van schuld’. De rechtbank is, kijkend naar het verkeersgedrag van verdachte, van oordeel dat sprake is van een mate van schuld die hier tussenin ligt. Bovenop de ten laste gelegde gedragingen is ook nog sprake van een strafverzwarende omstandigheid, namelijk het feit dat verdachte na het ongeluk de plaats van het ongeval heeft verlaten. Verdachte heeft hierdoor niet alleen het slachtoffer aan zijn lot overgelaten, ook heeft hij het onmogelijk gemaakt om zich te laten onderzoeken op het gebruik van alcohol en/of verdovende middelen. Het verlaten van de plaats van het ongeval is echter geen wettelijke strafverzwarende omstandigheid ex artikel 175 lid 3 WVW. Dit is voor de rechtbank aanleiding om ten aanzien van de strafoplegging uit te gaan van een verhoging van één trede in plaats van twee, wat bij wettelijke strafverzwarende omstandigheden gebruikelijk is. De rechtbank zal bij de strafoplegging uitgaan van voornoemde oriëntatiepunten. Deze liggen in elk geval tussen een gevangenisstraf van zes maanden en een OBM van twee jaar (bij ‘ernstige schuld’) en een gevangenisstraf van acht maanden en een OBM van drie jaar (bij een ‘zeer hoge mate van schuld’). Omdat de mate van schuld van verdachte daar naar het oordeel van de rechtbank tussenin ligt, neemt de rechtbank als uitgangspunt voor de strafoplegging een gevangenisstraf van zeven maanden en een OBM van tweeëneenhalf jaar. Ten slotte houdt de rechtbank, in strafverlagende zin, rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte – hij heeft een baan, een vriendin en twee kinderen in Polen – en met het tijdsverloop, omdat het iets meer dan twee jaar heeft geduurd totdat het vonnis in eerste aanleg is gewezen, terwijl dat eerder had gekund. Al met al zal de rechtbank, uitgaande van de oriëntatiepunten en gelet op de mate van schuld en de strafverzwarende omstandigheid enerzijds, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop anderzijds, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden en een OBM van twee jaar. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 6, 163, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd is geweest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2020.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]