ECLI:NL:RBAMS:2020:2809

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
7957688 CV EXPL 19-17044
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afsluiting warmtetoevoer wegens niet-naleving incassoprocedure

In deze verstekzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Engie Energy Solutions B.V. als eisende partij en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 1.329,42 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, en verzocht om ontbinding van de overeenkomst en afsluiting van de warmtetoevoer. De vordering was gebaseerd op een aantal openstaande voorschottermijnen en een jaarafrekening, die betrekking hadden op de levering van warmte/koude. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst met de gedaagde partij was gesloten vóór 2013, waardoor de (pre)contractuele informatieverplichtingen niet van toepassing waren. De kantonrechter oordeelde dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond was, maar wees de vordering tot ontbinding en afsluiting van de warmtetoevoer af. Dit omdat niet was gesteld of gebleken dat de incassoprocedure, zoals omschreven in de Warmteregeling, was nageleefd. De eisende partij had ook nagelaten enige aanmaning in het geding te brengen. De gedaagde partij werd als de meest in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten. De kantonrechter veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van de hoofdsom en de proceskosten, en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7957688 CV EXPL 19-17044
vonnis van: 8 juni 2020
fno.: 534

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap Engie Energy Solutions B.V

gevestigd te Bunnik
eisende partij
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders (Groningen)
t e g e n

[gedaagde partij]

wonende te Amsterdam
gedaagde partij
niet verschenen

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij tussenvonnis van 9 september 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier met de daarin genoemde stukken in het geding te brengen en een kopie daarvan aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat deze daarop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 7 oktober 2019 een akte ingediend. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Eisende partij vordert betaling van € 1.329,42 aan hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten, alsmede - kort gezegd – om gedaagde partij te veroordelen tot betaling van de maandelijkse voorschotbedragen, de overeenkomst tussen partijen te ontbinden en eisende partij te machtigen werkzaamheden te verrichten aangaande het afsluiten van de toevoer van warmte/koude en tot tijdelijke ontruiming van het verbruikadres teneinde haar in staat te stellen deze werkzaamheden aan de toevoer te verrichten.
De hoofdsom heeft volgens de dagvaarding betrekking op 10 voorschottermijnen voor wisselende bedragen over de periodes juli 2017 tot en met november 2017 en februari 2018 tot en met juni 2018, een jaarafrekening ad € 482,57 d.d. 13 februari 2018 en vier ‘incidentele’ facturen (oplopend van € 81,55, € 238,93 tot € 2.962,27).
Eiseres stelt dat de - overigens niet overgelegde - overeenkomst met gedaagde partij is gesloten vóór 2013, op welk moment de bepalingen inzake de (pre)contractuele informatieverplichtingen voor consumentenovereenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte als bedoeld in artikel 6:230m BW nog niet van kracht waren. Reeds daarom behoeft de naleving daarvan door eisende partij niet ambtshalve te worden getoetst.
Voorts is gesteld noch gebleken dat ter zake de gevorderde hoofdsom een beroep wordt gedaan op bepalingen in de algemene voorwaarden - daargelaten dat niet aannemelijk is dat de versie daterend van 2014 die is overgelegd op een overeenkomst gesloten voor 2013 van toepassing is - zodat ambtshalve toetsing van deze voorwaarden achterwege kan blijven.
De vordering komt de kantonrechter, mede in het licht van bovenstaande en afgezien van het navolgende, niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen.
Gesteld noch gebleken is echter dat eisende partij de in de Warmteregeling omschreven incassoprocedure heeft gevolgd, alvorens de vordering tot ontbinding en afsluiting van de levering van warmte in te stellen. Zij heeft tevens nagelaten enige aanmaning in het geding te brengen. Daarmee liggen de vorderingen tot ontbinding van de overeenkomst en afsluiting van de warmtetoevoer en de daarmee samenhangende vorderingen, alsmede die tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en rente gereed voor afwijzing.
Gedaagde partij wordt als de meest in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij tot betaling aan eisende partij van € 1.329,42 aan hoofdsom, met daarover de wettelijke rente vanaf 11 juli 20219 tot de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eisende partij begroot op:
exploot € 85,18
salaris € 180,-
griffierecht € 486,-
-----------------
totaal € 751,18
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,- en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.