Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die haar rijbewijs had ingeleverd na een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift werd ingediend op 23 maart 2020, maar de zitting kon niet doorgaan vanwege de coronacrisis. Zowel de officier van justitie als klaagster stemden in met een schriftelijke behandeling. Klaagster verzocht om teruggave van haar rijbewijs, dat was ingevorderd na een overtreding op 7 maart 2020, waarbij zij onder invloed van alcohol had gereden. Klaagster stelde dat zij haar rijbewijs nodig had voor werk, vooral omdat haar werkgever tijdelijk gesloten was door de coronamaatregelen. De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave, wijzend op de verkeersveiligheid en het feit dat klaagster onvoldoende had onderbouwd dat zij haar rijbewijs nodig had.
De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat de persoonlijke omstandigheden van klaagster zwaar wogen. De rechtbank hield rekening met de mogelijkheid dat klaagster een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou krijgen, die korter zou zijn dan de periode dat haar rijbewijs al was ingevorderd. Daarom verklaarde de rechtbank het beklag gegrond en gelastte de teruggave van het rijbewijs aan klaagster. Deze beslissing biedt een interessante kijk op de afweging tussen persoonlijke belangen en verkeersveiligheid in het kader van de Wegenverkeerswet.