ECLI:NL:RBAMS:2020:2806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
RK 20/1586
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave rijbewijs na invordering wegens rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die haar rijbewijs had ingeleverd na een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift werd ingediend op 23 maart 2020, maar de zitting kon niet doorgaan vanwege de coronacrisis. Zowel de officier van justitie als klaagster stemden in met een schriftelijke behandeling. Klaagster verzocht om teruggave van haar rijbewijs, dat was ingevorderd na een overtreding op 7 maart 2020, waarbij zij onder invloed van alcohol had gereden. Klaagster stelde dat zij haar rijbewijs nodig had voor werk, vooral omdat haar werkgever tijdelijk gesloten was door de coronamaatregelen. De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave, wijzend op de verkeersveiligheid en het feit dat klaagster onvoldoende had onderbouwd dat zij haar rijbewijs nodig had.

De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat de persoonlijke omstandigheden van klaagster zwaar wogen. De rechtbank hield rekening met de mogelijkheid dat klaagster een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou krijgen, die korter zou zijn dan de periode dat haar rijbewijs al was ingevorderd. Daarom verklaarde de rechtbank het beklag gegrond en gelastte de teruggave van het rijbewijs aan klaagster. Deze beslissing biedt een interessante kijk op de afweging tussen persoonlijke belangen en verkeersveiligheid in het kader van de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96/062791-20
RK: 20/1586
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
klaagster.

1.De procesgang

Het klaagschrift is op 23 maart 2020 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
In verband met de coronacrisis heeft de geplande zitting op 28 april 2020 niet plaatsgevonden. Zowel de officier van justitie als klaagster hebben per e-mail aangegeven dat een behandeling van het klaagschrift zonder zitting kan plaatsvinden en dat volstaan kan worden met een uitwisseling van schriftelijke standpunten per mail.
De rechtbank heeft op 30 april 2020 per e-mail de standpunten van de officier van justitie en van klaagster ontvangen.

2.De inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het rijbewijs van klaagster dat is ingevorderd en dat de officier van justitie onder zich houdt.
Klaagster heeft in haar klaagschrift opgenomen dat zij werkte als buitendienstmedewerker en dat zij afhankelijk was van haar rijbewijs. Op 30 april 2020 heeft klaagster aangegeven dat haar werkgever het bedrijf heeft gesloten in verband met de coronacrisis. Op het moment dat het bedrijf weer opengaat heeft zij haar rijbewijs echter wel weer nodig. Daarnaast is klaagster nu op zoek naar alternatief werk en kan zij daarbij geholpen worden door haar rijbewijs terug te krijgen. Klaagster woont namelijk in een gebied waar weinig openbaar vervoer is, nu al helemaal in verband met de coronamaatregelen. Verder heeft zij betoogd dat ze niet eerder voor een soortgelijke overtreding is veroordeeld. Gelet op het voorgaande heeft zij verzocht haar rijbewijs terug te krijgen.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het rijbewijs aan klaagster en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Klaagster heeft gereden onder invloed. Zij heeft verder onvoldoende onderbouwd dat zij haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk. Zij heeft zelfs aangegeven dat het bedrijf waar zij werkte is gesloten in verband met de coronacrisis. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het persoonlijk belang van klaagster niet opweegt tegen het algemeen belang, waaronder de verkeersveiligheid, dat met verdere inhouding is gediend. In het schriftelijke standpunt van 24 maart 2020 heeft het OM geschreven dat geen sprake is van recidive.

4.De beoordeling

Tegen klaagster is proces-verbaal opgemaakt ter zake van verdenking van overtreding van artikel 8 lid 3 WVW 1994, gepleegd te Rokin ter hoogte van 132 te Amsterdam op 7 maart 2020.
Het proces-verbaal houdt onder meer in dat de uitslag van het bij klaagster afgenomen ademonderzoek 550 µg/l (microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) bedroeg.
Klaagster dient te worden aangemerkt als een beginnende bestuurder in de zin van artikel 8 lid 3 WVW 1994.
Op 7 maart 2020 is op grond van het bovenstaande het rijbewijs van klaagster ingevorderd.
Op 10 maart 2020 heeft de officier van justitie beslist dat het rijbewijs 4 maanden tot uiterlijk 5 juli 2020 wordt ingehouden.
Het is nog onbekend wanneer de strafzaak tegen klaagster behandeld zal worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 lid 4 WVW 1994 rechtmatig, omdat het vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van klaagster hoger was dan 350 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en niet is gebleken dat de officier van justitie niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Ondanks de ernst van het feit waarvan klaagster wordt verdacht, moet – gelet op de persoonlijke omstandigheden van klaagster – ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat aan klaagster een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, korter dan de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden zal zijn geweest.
Het beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
gegrond.
De rechtbank gelast de teruggave van het rijbewijs aan klaagster [klaagster] .
Deze beslissing is gegeven op 14 mei 2020 door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor klaagster beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.