ECLI:NL:RBAMS:2020:2789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
13/038900-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging zware mishandeling met filming van het slachtoffer

Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 februari 2020 te Amsterdam samen met een medeverdachte een fietser, [persoon 1], van zijn fiets heeft getrapt terwijl hij dit opnam met zijn mobiele telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bijrijder op een scooter zat, bestuurd door de medeverdachte, en dat zij de fietser opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilden toebrengen. De verdachte filmde het incident en plaatste het op Instagram, wat leidde tot een virale verspreiding van de beelden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, en dat de verdachte wist dat de medeverdachte de fietser zou trappen. De rechtbank achtte het ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, [persoon 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.038900.20
Parketnummer vordering tul: 23.001705.19
Datum uitspraak: 3 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
wonende op het adres [adres] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaring van de getuige [medeverdachte] , bijgestaan door zijn raadsman mr. W. van Vliet, de slachtofferverklaring van de benadeelde partij [persoon 1] en zijn vordering benadeelde partij, zoals toegelicht door mw. [persoon 5] van Slachtofferhulp Nederland.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mw. [persoon 2] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [persoon 3] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
naast voornoemde [persoon 1] is/zijn gaan rijden waarna hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) (vervolgens) voornoemde [persoon 1] vanaf de
scooter heeft/hebben gefilmd en/of (vervolgens) die [persoon 1] (met
kracht) van de fiets heeft/hebben afgetrapt en/of geduwd, waardoor die
hard ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in
Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de
Ijdoornlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1]
, welk geweld bestond uit het naast die [persoon 1] te gaan
rijden en/of die [persoon 1] vanaf de scooter te filmen en/of
(vervolgens) die [persoon 1] (met kracht) van de fiets af te trappen
en/of te duwen, waardoor die [persoon 1] hard ten val is gekomen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [persoon 1] heeft mishandeld door naast die [persoon 1] te gaan
rijden en/of (vervolgens) die [persoon 1] vanaf de scooter te filmen
en/of (vervolgens) die [persoon 1] (met kracht) van de fiets af te
trappen en/of te duwen, waardoor die [persoon 1] hard ten val is
gekomen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Bewijsoverwegingen
De officier van justitie heeft betoogd dat het aan verdachte primair ten laste gelegde kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat verdachte als bijrijder op de scooter zat, die door medeverdachte [medeverdachte] werd bestuurd. [medeverdachte] heeft, al rijdend op de scooter, aangever [persoon 1] , eveneens rijdend en hij hem van achter aan het inhalen was, van zijn fiets getrapt. Verdachte was op dat moment, zoals hij dat zelf zegt, live op Instagram. Verdachte heeft, in de woorden van de rechtbank, wat er gebeurde vastgelegd met behulp van de camera van zijn mobiele telefoon, waarmee het gebeurde is gefilmd en op Instagram geplaatst. Het filmpje van wat er is gebeurd, is uiteindelijk viraal gegaan op internet.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte als medepleger kan worden beschouwd van het van de fiets trappen van [persoon 1] . Als dat zo is, is de tweede vraag die moet worden beantwoord welk strafbaar feit dat oplevert.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezen indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Op de opname die verdachte met zijn telefoon van het incident heeft gemaakt, is te horen dat er gezegd wordt “is een video-opname”. De internetrechercheur die een proces-verbaal bevindingen naar aanleiding van de beelden heeft gemaakt, trekt hier onder andere de conclusie dat het de filmer is die dit zegt. Verdachte filmt op dat moment over de rechterschouder van [medeverdachte] , naar voren gericht. Voor de scooter waarop verdachte en [medeverdachte] zaten, fietste op dat moment een man, aangever [persoon 1] . Als de scooter ter hoogte van de fiets met daarop [persoon 1] komt, is duidelijk te zien dat één van de personen op de scooter – naar later blijkt [medeverdachte] – zijn been bewust omhoog heft en gericht, met kennelijke kracht, tijdens het passeren van [persoon 1] met gestrekt been tegen de linkerzijde van het stuur van de fiets trapt. [persoon 1] komt ten val, onder hard hysterisch gelach van verdachte en [medeverdachte] . Op het op internet staande filmpje begint dat hysterische gelach direct, in een fractie van een seconde nadat bij het passeren een klap te horen is. Op het moment dat [persoon 1] ten val komt, draait de camera van verdachte mee. Na het filmen van de val van [persoon 1] , draait verdachte de camera weer richting [medeverdachte] . Vervolgens draait de camera in de selfiestand, waardoor verdachte en [persoon 1] nog steeds hard lachend in beeld komen. Men ziet de afstand tussen [persoon 1] en verdachte toenemen.
[persoon 1] keek na zijn val, die voor hem uit het niets kwam, op en zag twee jongens op een scooter, ongeveer 15 meter verderop. De bijrijder – verdachte – filmde hem met een telefoon. De scooter reed op dat moment stapvoets, volgens [persoon 1] zodat verdachte goed kon filmen. [persoon 1] hoorde dat de jongens hard aan het lachen waren. [persoon 1] vroeg een voorbijganger het kenteken van de scooter te lezen, waarop verdachte en zijn medeverdachte er snel vandoor gingen.
Uit de telefooncontacten tussen [medeverdachte] en verdachte blijkt dat zij geen onbekenden zijn van elkaar. Verder is uit onderzoek aan de telefoon gebleken dat [medeverdachte] zich mogelijk vaker aan soortgelijke feiten heeft schuldig gemaakt en dat ook die met behulp van een camera zijn vastgelegd. Niet is gebleken dat verdachte met één van die feiten iets te maken heeft gehad.
De rechtbank leidt uit het voorgaande, met name uit de aankondiging van een video-opname door vermoedelijk verdachte en de wijze waarop hij vervolgens het ten laste gelegde heeft gefilmd met focus op de fietser, af dat verdachte wist dat [medeverdachte] de fietser van zijn fiets zou trappen. Verdachte heeft, anders dan dat hij wel vaker “live ging”, geen enkel aannemelijk antwoord gegeven op de vraag waarom hij juist op dit moment live ging op Instagram. Verdachte is, terwijl [medeverdachte] de scooter bestuurde, gaan filmen daarbij gericht op aangever [persoon 1] . Op het moment dat de scooter [persoon 1] naderde, heeft verdachte zijn camera schuin naar beneden gericht op [persoon 1] en de voet van [medeverdachte] , tot het moment waarop de trap plaatsvindt. Op dat moment draait verdachte de camera naar achteren en filmt hij de val van [persoon 1] . Dat moet verdachte bewust hebben gedaan, net zoals hij even later bewust de camera in de selfiestand plaatst, zodat de lachende gezichten van hem en zijn medeverdachte te zien zijn. Op geen enkel moment is gebleken dat verdachte schrok van het onderuit trappen van [persoon 1] of zich daarover verbaasde. Schrik in enige vorm of mate was, als verdachte – zoals hij heeft verklaard – werkelijk niet wist dat dit stond te gebeuren, een te verwachten reactie geweest. Er is zelfs geen trilling in het beeld te zien na het schoppen van [persoon 1] : de val van [persoon 1] wordt zo goed als haarscherp in beeld gebracht, begeleid door direct en zonder enige aarzeling hysterisch lachen door verdachte. Verdachte kijkt, vastgelegd met de selfiestand, zelfs nog even lachend over zijn schouder in de richting van het slachtoffer. Ook later lijkt verdachte helemaal niet onder de indruk van het gebeurde te zijn geweest. Op een opname van een livestream van zijn Instagram pagina, geeft hij aan dat het hem allemaal niets uitmaakt en dat de politie toch niets gaan doen. Uit telefooncontacten tussen verdachte en [medeverdachte] op dezelfde dag van het incident blijkt dat verdachte het filmpje naar [medeverdachte] heeft gestuurd.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte wist wat [medeverdachte] ging doen en dat zij de afspraak hebben gemaakt dat verdachte dat met de camera van zijn telefoon zou vastleggen. De verklaring van verdachte dat hij [medeverdachte] niet echt kende, bij toeval achterop de scooter zat en – zo begrijpt de rechtbank – dus ook geen afspraak over het trappen en filmen heeft kunnen maken met [medeverdachte] schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde, nu uit de stukken blijkt dat zij in januari 2020 al berichten en filmpjes naar elkaar hebben gestuurd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Uit alle voornoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat het doel was om het trappen van iemand van zijn fiets te filmen. Zonder het filmen was aangever [persoon 1] ook niet van zijn fiets getrapt en daarmee heeft verdachte een wezenlijke bijdrage gehad aan het van de fiets trappen van [persoon 1] . Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is welk strafbaar feit het handelen van verdachte en zijn medeverdachte oplevert. De verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte geven geen duidelijkheid over hun opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals primair ten laste gelegd op zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de aangever aan het fietsen was op zijn elektrische fiets op het moment dat verdachte en zijn medeverdachte, die op een rijdende scooter zaten, een harde schop tegen het fietsstuur gaven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte zich, door het onder die omstandigheden geven van een trap tegen het fietsstuur, willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [persoon 1] ten val zou komen en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het primair ten laste gelegde kan daarom worden bewezen.
3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naast voornoemde [persoon 1] zijn gaan rijden, waarna hij, verdachte en zijn mededader vervolgens voornoemde [persoon 1] vanaf de scooter hebben gefilmd en vervolgens die [persoon 1] met kracht van de fiets hebben afgetrapt, waardoor die [persoon 1] hard ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging, onder meer, acht geslagen op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben de nietsvermoedende aangever [persoon 1] al rijdend van zijn elektrische fiets getrapt, door tegen zijn stuur te trappen. [persoon 1] wist niet wat hem overkwam toen hij zeer pijnlijk ten val kwam. Het letsel van [persoon 1] is beperkt gebleven, maar dat is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte of zijn medeverdachte te danken is. Dit had heel anders kunnen aflopen. Ook al zijn de lichamelijke gevolgen beperkt gebleven, [persoon 1] heeft wekenlang pijn gehad en kampt nog altijd met de gevolgen van het feit. Hij kan nog altijd niet werken en heeft ook geestelijk veel last van wat verdachte en zijn medeverdachte hebben gedaan. De beelden van het incident zijn viraal gegaan op internet en [persoon 1] voelt dat nog altijd als zeer vernederend. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij een ander mens, voor zijn eigen vermaak en dat van anderen, zo heeft behandeld en vernederd. Verdachte heeft met zijn medeverdachte een laf en misselijkmakend feit gepleegd en zich daar – getuige het hysterische lachen – om vermaakt, ten koste van [persoon 1] . De beelden die van het incident zijn gemaakt zijn viraal gegaan op internet en hebben veel commotie veroorzaakt in de samenleving. Omdat de beelden nog altijd te vinden zijn op internet, wordt [persoon 1] ook vandaag de dag nog geconfronteerd met zijn online vernedering. De rechtbank neemt dat verdachte ook erg kwalijk. Verdachte had zich moeten realiseren dat beelden als deze, eenmaal vrijgegeven, zomaar ongecontroleerd op internet kunnen worden verspreid en daar heel lastig weer van te verwijderen zijn. Dat hij het filmpje wellicht zelf niet op internet heeft geplaatst, doet daar niets aan af. De verdachte was naar eigen zeggen live op Instagram en daarmee staat vast dat hij het gebeuren in ieder geval wilde delen met zijn “volgers”. Dit feit is zo erg, dat de enige daarop passende reactie een jeugddetentie is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 8 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit met een geweldscomponent. Hij zal dan ook niet worden aangemerkt als first offender en dat weegt strafverzwarend mee. Verdachte is voor dat feit veroordeeld tot een leerstraf en een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie. Deze eerdere veroordeling en de hierboven omschreven ernst van het gepleegde feit, waaronder in het bijzonder de impact daarvan op het slachtoffer en de maatschappij door het delen van het filmpje met anderen, maken dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 15 mei 2020 betreffende verdachte, opgemaakt door drs. [persoon 4] , GZ-psycholoog. De psycholoog geeft daarin onder meer het volgende aan.
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis met een begin in de adolescentie en een cognitief functioneren op beneden gemiddeld niveau. Gezien zijn ontkennende houding kan alleen een uitspraak worden gedaan over de kans op recidive in algemene zin. Deze wordt als matig tot hoog ingeschat indien hij geen adequate ondersteuning en begeleiding krijgt geboden. Bij leeftijdgenoten laat hij zich omwille van aandacht, aanzien, erkenning en om erbij te horen al snel meeslepen in hun grensoverschrijdend gedrag. In de thuissituatie toont moeder zich zeer betrokken ten aanzien van haar zoon, maar zij is ook geneigd hem te veel in bescherming te nemen. Om de kans op delictgedrag in algemene zin en om zijn ontwikkeling in gunstige zin te bevorderen, is het van belang dat de jeugdreclasseringsbegeleiding van de
WSS wordt voortgezet evenals het coachingtraject van Indaad. Het is van belang dat zijn coach hem ondersteunt bij het aanbrengen van structuur in zijn dagelijks bestaan middels het vinden van een passende opleiding. Hierbij is het van belang dat de opleiding waarvoor hij kiest aansluit bij zijn capaciteiten. Een valkuil is dat betrokkene zichzelf enigszins overschat; er dient rekening te worden gehouden met zijn beneden gemiddelde cognitieve capaciteiten. Het is van belang dat hij meer structuur krijgt in zijn vrije tijd middels sport en/of een bijbaantje. Het stimuleren van betrokkene bij zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid is tevens van belang. De leerstaf So Cool wordt opgestart. Belangrijke aandachtspunten in deze training zijn het versterken van zijn weerbaarheid, zijn keuze van vrienden en het versterken van zijn moreel redeneervermogen. De noodzaak van een begeleidingstraject bij een instelling zoals de forensisch polikliniek van De Waag zou op termijn kunnen worden bekeken waarbij het wenselijk is dat moeder wordt betrokkene bij dit traject. Het is van belang dat zij haar zoon stimuleert in zijn ontwikkeling naar
zelfstandigheid, hem wijst op zijn verantwoordelijkheden en hem niet te veel in bescherming neemt. Een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden bij strafoplegging
als strafrechtelijk kader lijkt vooralsnog toereikend.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van de Raad van 18 mei 2020. Daarin geeft de Raad onder meer het volgende aan.
Op basis van de statische gegevens, zoals leeftijd en het aantal politiecontacten, wordt de kans hoog ingeschat dat [verdachte] opnieuw met de politie in aanraking komt. Uit het onderzoek komt naar voren dat er bij [verdachte] sprake is van een beneden gemiddeld intelligentieniveau en een normoverschrijdende gedragsstoornis. [verdachte] laat impulsief gedrag zien, waarbij hij de gevolgen en consequenties van zijn gedrag niet altijd overziet. Ook heeft [verdachte] de neiging zichzelf te overschatten en is er sprake van agressief gedrag geweest in het verleden. Dee vaardigheidstekorten hebben het risico dat [verdachte] sneller wordt meegezogen in het negatief gedrag van anderen. [verdachte] is eerder veroordeeld voor een straatroof met geweld, een mishandeling en een diefstal uit een auto, gepleegd eind 2018. Hij heeft hiervoor een leerstraf en een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen, maar het lukt hem onvoldoende om zich aan de voorwaarden te houden. [verdachte] wordt door de politie veel gezien met jongens die ook politiecontacten hebben, is wederom aangehouden voor een geweldsdelict en verzuimt veel van school. Verder zijn er zorgen over de vrijetijdsbesteding en het netwerk van [verdachte] , omdat hij geen interesse toont in een bijbaan en er onvoldoende zicht is wat hij buitenshuis doet. [verdachte] wordt verdacht van een ernstig feit met een geschokte rechtsorde en wil geen openheid geven over met wie hij was. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en stelt daarmee het belang van zijn vrienden voorop. Moeder kan [verdachte] op sommige momenten teveel in bescherming nemen en bagatelliseert het aandeel van [verdachte] bij de verdenking. Zij legt de gehele verantwoordelijkheid bij de medeverdachte. Ook heeft moeder onvoldoende grip en zicht op [verdachte] . Positief is te noemen dat [verdachte] zich meer begeleidbaar opstelt, dan in het begin. Hij heeft meegewerkt aan het psychologische onderzoek, heeft meegedaan met zaalvoetbal en laat meer zelfcontrole zien met betrekking tot zijn agressief gedrag. Hij heeft een positieve houding ten aanzien van afspraken en voorwaarden en is in contact met de coach van Indaad en de jeugdreclasseerder. Ook zal hij starten met zijn leerstraf So Cool. Hier zal hij vaardigheden aangeleerd krijgen, gericht op zijn weerbaarheid, vriendenkeuze en het versterken van zijn redeneervermogen. Concluderend is de Raad van mening dat [verdachte] nog veel begeleiding en ondersteuning nodig heeft in het aanbrengen van structuur in zijn leven, zoals het vinden van de juiste dagbesteding die past bij zijn mogelijkheden en een adequate vrijetijdsbesteding (sport, bijbaan). Omdat er twijfels zijn over of de opleiding waar [verdachte] zich voor heeft ingeschreven past bij zijn mogelijkheden, is het van belang dat [verdachte] voldoende ondersteund wordt binnen deze opleiding zodat hij niet nog een faalervaring krijgt, of dat hij gemotiveerd wordt voor het WPI traject. Verder is het belangrijk dat [verdachte] gaat werken aan zijn vaardigheidstekorten, waar de leerstraf So Cool voor wordt ingezet. Mocht dit onvoldoende toereikend blijken, dan zal andere hulpverlening moeten worden ingezet. Binnen de begeleiding van Indaad dient ook aandacht te zijn voor delictanalyse en gedragsalternatieven die [verdachte] had kunnen inzetten. Ook is het belangrijk dat, wanneer de basis en vaardigheidstekorten bij [verdachte] zijn verbeterd, hij gestimuleerd wordt in zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid. Voor het bereiken van deze doelen en om het recidiverisico te verminderen, is het nodig dat [verdachte] blijft meewerken aan de begeleiding van Indaad en vindt de Raad blijvend toezicht en begeleiding nodig van de jeugdreclassering. Ook vindt de Raad een avondklok van drie maanden nodig, om [verdachte] structuur te geven en te voorkomen dat hij ’s avonds buiten is en in contact komt met jongeren die een negatieve invloed op hem hebben. De Raad vindt daarnaast dat [verdachte] een directe consequentie van zijn gedrag dient te ervaren, mocht schuld blijken. Het gaat om een ernstig feit met een geschokte rechtsorde. De directe consequentie dient tevens als signaal naar het slachtoffer voor vergelding. De Raad adviseert [verdachte] een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarden dat hij:
  • meewerkt aan de begeleiding en afspraken van Indaad;
  • een zinvolle dagbesteding heeft (werk/onderwijs);
  • zich houdt aan een avondklok van 19.00 tot 7.00 uur;
  • een contactverbod heeft met de medeverdachte en het slachtoffer;
  • meewerkt aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering wil inzetten naast de leerstraf So Cool.

De Raad adviseert te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Ter zitting heeft de Raad gepersisteerd bij het voornoemde advies en daarop toegelicht dat qua benodigde hulpverlening naast de leerstraf So Cool, die verdachte uit hoofde van een eerdere veroordeling nog moet uitvoeren, mogelijk wordt gedacht aan behandeling bij De Waag.
WSS heeft zich ter zitting aangesloten bij het advies van de Raad. WSS heeft daar nog aan toegevoegd dat er in plaats van het WPI-traject een traject bij het jongerenpunt mogelijk is.
De rechtbank zal aan verdachte, in lijn met de gegeven adviezen, de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen bij het na te noemen voorwaardelijke deel van de jeugddetentie. De problematiek van verdachte zorgt ervoor dat hij een strak kader nodig heeft met de juiste begeleiding om recidive te voorkomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling in vereniging. Dat is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer/de slachtoffers. Gelet daarop en vanwege de eerdere veroordeling van verdachte voor een geweldsfeit en het recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte is pas sinds 7 mei 2020 geschorst en het is zoals bovengenoemd van belang dat de structuur en begeleiding voortgezet kunnen worden.
Ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2020029597 1 1 STK GSM
(Omschrijving: 5881439, Merk: Iphone 10)
2020029597 2 1 STK Simkaart van zaktelefoon
(Omschrijving: 5881445, Merk: Lycamobile)
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd. De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is van onvoldoende causaal verband tussen de geleden schade en de door verdachte gepleegde handelingen. De rechtbank verwerpt dat verweer, nu verdachte als mededader verantwoordelijk is voor het gehele ten laste gelegde feit, daaronder begrepen ook de handelingen van zijn medeverdachte. Daarom is hij als mededader ook – hoofdelijk – verantwoordelijk voor de gehele door de benadeelde geleden schade.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23-001705-19, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 oktober 2019, waarbij verdachte (onder meer) is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 20 dagen, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens blijkt uit de stukken dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegestuurd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. Net als de officier van justitie en de Raad, is de rechtbank van oordeel dat het nu gedetineerd raken van verdachte niet in het belang van verdachte of de maatschappij is. Daarom zal de rechtbank in plaats van de eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie een daarmee vergelijkbare werkstraf gelasten, zodat die straf ten uitvoer zal worden gelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77k, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een
gedeelte, groot 94 (vierennegentig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt
de proeftijdvast op
2 (twee) jarenonder de
algemene voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • meewerkt aan de begeleiding en afspraken van Indaad;
  • een zinvolle dagbesteding heeft (werk/onderwijs/WPI-traject/jongerenpunt;
  • zich houdt aan een avondklok van 19.00 tot 7.00 uur. Deze avondklok houdt in dat verdachte zich met ingang van 3 juni 2020 dagelijks van 19.00 tot 7.00 uur in de ouderlijke woning zal bevinden. Deze avondklok loopt tot 3 september 2020 en wijziging van de genoemde tijdstippen kan enkel met instemming van de jeugdreclassering;
  • op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen of hebben met
medeverdachte [medeverdachte] ( [geboortedag 2] 02) en slachtoffer [persoon 1] [geboortedag 3] 65).;
- meewerkt aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering wil inzetten naast de leerstraf So Cool, waaronder die van de Waag of een soortgelijke instelling.
Van rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft
opdrachtaan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart verbeurd:
2020029597 1 1 STK GSM
(Omschrijving: 5881439, Merk: Iphone 10)
2020029597 2 1 STK Simkaart van zaktelefoon
(Omschrijving: 5881445, Merk: Lycamobile)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro)voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 1.000,- (duizend euro)voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast in plaats van de tenuitvoerleggingvan de bij voornoemd arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 oktober 2019 (23/001705-19) opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een jeugddetentie voor de duur van 20 (twintig) dagen, een
taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast
voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2020.