ECLI:NL:RBAMS:2020:2755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
13/225732-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met ontoerekeningsvatbaarheid en Tbs-maatregel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 29 mei 2020 veroordeeld voor poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: in zaak A heeft de verdachte op 17 september 2019 in Amsterdam geprobeerd een ambtenaar, [persoon 1], van het leven te beroven door haar met kracht te duwen en meermalen op haar hoofd te trappen. In zaak B heeft de verdachte op 29 juli 2019 [persoon 2] mishandeld door haar te schoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychische stoornis, namelijk schizofrenie, en dat hij ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem een Tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De benadeelde partij, [persoon 1], heeft schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade toegewezen, en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/225732-19 (A) en 13/182960-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in het “ [locatie] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 december 2019, 22 januari 2020, 20 april 2020 en 18 mei 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. van Ditzhuyzen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.M.M.M. Vogels naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A
op 17 september 2019 te Amsterdam poging tot doodslag op [persoon 1] door haar een duw te geven en op haar hoofd te trappen.
Deze gedragingen zijn subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van zaak B
op 29 juli 2019 te Amsterdam mishandeling van [persoon 2] door haar te schoppen tegen haar linkerzij en linkerbil.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het in zaak A primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft verwezen naar de camerabeelden, de getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Ook het in zaak B tenlastegelegde kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Hij moet dan ook worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat vast staat dat verdachte de aangeefster heeft geslagen en tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft echter geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangeefster. Het is onbekend waar verdachte de aangeefster heeft geraakt toen hij haar schopte. Aangeefster is aangetroffen in een plas bloed, maar uit het dossier blijkt niet waar het bloed vandaan kwam. Het enige dat blijkt is dat aangeefster 14 hechtingen in haar voorhoofd had. Verdachte was bovendien erg psychotisch.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen nu verdachte dit feit heeft bekend.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij het slachtoffer heeft geschopt. Dit blijkt ook uit de (omschrijving van de) camerabeelden en de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangeefster heeft geslagen waardoor zij op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte veelvuldig en met grote kracht getrapt tegen het hoofd van aangeefster terwijl zij weerloos op de grond lag. Door een getuige is omschreven dat hij verdachte stampende bewegingen zag maken alsof hij een kartonnen doos in elkaar aan het trappen was. Later bleek dit niet een kartonnen doos te zijn, maar het hoofd van aangeefster. Het verweer van de raadsman dat niet bekend zou zijn waar verdachte de aangeefster precies heeft geraakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet te volgen. Uit het dossier blijkt duidelijk dat verdachte tegen haar hoofd heeft getrapt. Het hoofd is een bij uitstek kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam. Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht (met geschoeide voet) tegen het hoofd schoppen de aanmerkelijke kans mee dat dit tot de dood van het slachtoffer leidt. Naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten de handelingen van verdachte worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangeefster dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet heeft gehad op het intreden van dat gevolg.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat verdachte op het moment van het delict in een psychose verkeerde en daarom geen opzet zou hebben gehad op de dood van aangeefster, overweegt de rechtbank als volgt. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een psychische stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg staan, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 januari 2020 verklaard dat de afspraak was dat hij met [persoon 1] naar het Vondelpark zou gaan, dat zij opeens zei dat ze dit niet meer wilde, dat verdachte heeft volgehouden naar het park te gaan en dat hij haar toen heeft geschopt tegen haar hoofd terwijl zij op de grond lag. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van bedoelde uitzondering.
Ten aanzien van zaak B
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen - waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn weergegeven - bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
op 17 september 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] , een ambtenaar werkzaam als begeleider bij [naam kliniek], opzettelijk van het leven te beroven, naar [persoon 1] is toegegaan waarna hij, verdachte, voornoemde [persoon 1] met kracht een duw heeft gegeven en meermalen met kracht, met geschoeide voet, op het hoofd van voornoemde [persoon 1] heeft getrapt (terwijl zij op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak B:
op 29 juli 2019 te Amsterdam [persoon 2] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] tegen haar linkerzij en linkerbil, in elk geval tegen haar lichaam, te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte en de maatregel van terbeschikkingstelling

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, in overeenstemming met de conclusies van de over verdachte uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapportage, op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (
hierna: Tbs-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen, hem om die reden te ontslaan van alle rechtsvervolging en aan verdachte de Tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Het gaat door de depotmedicatie op dit moment redelijk goed met verdachte, hij is nog erg jong en hij heeft vrijwel geen justitiële documentatie. Het is daarom niet redelijk om aan hem een Tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Deskundigenadviezen
Gedurende de behandeling van onderhavige zaak heeft de rechtbank kennisgenomen van meerdere omtrent verdachte opgemaakte rapportages, te weten:
- Pro Justitia-rapportage van 13 december 2019, opgemaakt door psychiater A. Gosker;
- Pro Justitia-rapportage van 13 december 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog M.F. Raven;
- Maatregelrapport ten behoeve van TBS met voorwaarden van 31 maart 2020, opgemaakt door reclasseringsmedewerker R. Liekens-Willems;
- aanvullende rapportage Pro Justitia van 14 mei 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog M.F. Raven;
- aanvullende rapportage Pro Justitia van 15 mei 2020, opgemaakt door psychiater A. Gosker.
De inhoud van de bovenstaande rapportages zal hierna kort worden aangehaald.
De Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog M.F. Raven houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie. Daarnaast is sprake van een stoornis in cannabisgebruik. De beschreven problematiek was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Deze ziekelijke stoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde. Hij was in de periode voorafgaande aan het tenlastegelegde psychotisch gedecompenseerd wat maakte dat hij paranoïde waanbeelden had. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt als hoog geschat. Door de schizofrene stoornis met paranoïde waanbeelden is verdachte blijvend kwetsbaar voor psychotische decompensatie en er is sprake van affectieve en gedragsmatige instabiliteit. Het causale verband tussen de paranoïde-psychotische belevingen en het tenlastegelegde maakt dit tot de belangrijkste risicofactor. Verdachte heeft beperkt inzicht in de stoornis, vooral ten aanzien van de relatie tussen gewelddadig gedrag en zijn psychose. Tenslotte heeft verdachte afgelopen jaren last gehad van bijwerkingen van de anti-psychotische medicatie, wat vermoedelijk zijn medewerking aan medicatie-inname heeft ondermijnd.
Vanwege de ernst van het tenlastegelegde, de ernstige schizofrene stoornis en de hoge kans op recidive wordt intensieve, langdurige klinische behandeling noodzakelijk geacht in een forensische setting. Geadviseerd wordt de maatregel tbs op te leggen, waarbij de inschatting is dat een tbs met voorwaarden haalbaar moet zijn aangezien verdachte heeft laten zien dat hij zich aan voorwaarden kan houden.
De Pro Justitia-rapportage van psychiater A. Gosker houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Verdachte is lijdende aan een ernstige vorm van schizofrenie. Tevens is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde het geval. De ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte was al enige weken voor het tenlastegelegde paranoïde- psychotisch gedecompenseerd. Overweldigd door zijn paranoïde­ psychotische overtuigingen en de boosheid die deze opriepen, was hij niet meer bij machte om anders te handelen dan dat hij heeft gedaan. De gedragingen van verdachte stonden volledig in het teken van zijn psychotische belevingen. Hierom wordt geadviseerd om het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
Gezien de ernst van de stoornis wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De psychotische stoornis is ernstig en interfereert met het functioneren op belangrijke levensgebieden. Zijn psychose wordt gekenmerkt door paranoïde waangedachten en betrokkene heeft gehandeld in overeenstemming met zijn waangedachten. Gerelateerd aan zijn psychose is er sprake van affectieve en gedragsmatige instabiliteit. Zijn inzicht in de stoornis is zeer beperkt met name wat betreft de relatie tussen gewelddadig gedrag en zijn psychose.
Intensieve klinische zorg is aangewezen. Gedacht moet worden aan een forensisch psychiatrische kliniek die gespecialiseerd is in psychotische stoornissen. De behandelinterventies moeten zich richten op de psychotische stoornis als belangrijkste risicofactor. Gestreefd moet worden naar langdurige remissie. Daartoe is het gebruik van anti-psychotische medicatie gedurende een lange periode van belang. Herhaalde risicotaxatie en behandeling gericht op het voorkomen van recidive is van belang. Om de geadviseerde behandelinterventies uit te voeren is het advies toepassen van de maatregel tbs. Waarbij rapporteur goede mogelijkheid ziet om tbs met voorwaarden te overwegen als veilige maatregel om het behandeltraject vorm te geven. Betrokkene heeft in het verleden blijk van gegeven van bereidheid zich te binden aan voorwaarden in zijn goede perioden.
Het maatregelrapport van reclasseringsmedewerkster R. Liekens-Willems houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
TBS met voorwaarden is uitvoerbaar. Betrokkene heeft tijdens vorige opnames laten zien dat hij in staat is om zich aan voorwaarden te houden en hij heeft zich nooit, ook al was hij het er niet altijd mee eens, onttrokken aan klinische zorg. Eventuele voorwaarden zijn met betrokkene doorgenomen. Hij gaf aan ze te begrijpen en er volledig achter te staan. GGZ Reclassering Fivoor onderschrijft echter de noodzaak van een strikter kader.
Gedurende onderhavig onderzoek is echter gebleken dat het betrokkene, alhoewel in een gestructureerde omgeving en met medicamenteuze behandeling, niet lukt om psychosevrij te blijven en dat de spanningen dermate kunnen oplopen dat er gevreesd wordt voor agressie. Vanwege het gebrek aan ziektebesef en inzicht is de inschatting dat de inhoud van het toezicht, zeker in het begin, een sterk controlerend en bij overtreding sanctionerend karakter zal hebben. Hetgeen de werkalliantie met personeel in de kliniek en de reclassering naar verwachting zal bemoeilijken. Juist de druk die verschil op het traject zet, maakt de uitvoering van een tbs met voorwaarden kwetsbaar.
Tbs met dwangverpleging biedt naar onze mening betrokkene de kans op een langdurig maar vooral duurzaam traject waarin geleidelijk gewerkt kan worden aan een zo optimaal mogelijk resocialisatieresultaat.
De conclusie van R.K. Liekens zoals ter zitting van 18 mei 2020 door haar verwoord is aldus dat een TBS met voorwaarden uitvoerbaar is maar niet haalbaar wordt geacht.
De aanvullende Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog M.F. Raven houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Inmiddels zijn vijf maanden verstreken en blijkt uit de aanvullende gerechtelijke stukken dat betrokkene begin maart in het PPC dwangmedicatie toegediend heeft gekregen omdat hij zijn medicatie al enige tijd niet goed innam en toenemend geagiteerd raakte. Zo dreigde betrokkene zijn behandelcoördinator op zijn gezicht te slaan toen deze met hem in gesprek wilde gaan. Deze recente ontwikkelingen en de bezwaren zoals omschreven in de maatregelrapportage maken dat ondergetekende een tbs met voorwaarden niet langer als haalbaar acht.
De aanvullende Pro Justitia-rapportage van psychiater drs. A Gosker komt in de kern op hetzelfde neer. Ook drs. A. Gosker acht een Tbs-maatregel met voorwaarden niet langer haalbaar.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en volgt hun advies. Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De maatregel van terbeschikkingstelling
Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte een maatregel in de vorm van Tbs moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat een Tbs-maatregel aan de orde kan zijn wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist en andere, minder ingrijpende, maatregelen niet effectief zijn (geweest).
Op grond van de bevindingen van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling, dat hij bereid is zich te houden aan afspraken en regels en dat sprake is van motivatie voor medicatiegebruik. Het gebruik van medicatie gaat echter gepaard met bijwerkingen, wat bijdraagt aan medicatie-ontrouw. Wanneer verdachte zijn medicatie niet inneemt en in een psychose terechtkomt, heeft hij geen ziektebesef en zelfinzicht. De psychoses gaan gepaard met waanbeelden van waaruit verdachte agressief wordt. Deze agressie heeft zich nu meerdere malen tegen hulpverleners gemanifesteerd, waarbij verdachte op gewelddadige wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze hulpverleners. De schizofrene stoornis van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico is zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte is in het verleden in zestien verschillende klinieken opgenomen geweest, maar zonder het gewenste resultaat. In het licht hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen vereist dat aan verdachte de Tbs-maatregel wordt opgelegd.
Ondanks dat de deskundigen eerder in hun rapportages concludeerden dat een Tbs-maatregel met voorwaarden haalbaar was, zijn zij hier in hun aanvullende rapportages op terug gekomen. Teneinde te kunnen resocialiseren heeft verdachte een langdurige, structurele en gecontinueerde behandeling nodig. Bij een Tbs-maatregel met voorwaarden bestaat een grote kans dat verdachte een voorwaarde overtreedt en dat vervolgens de behandeling wordt onderbroken. Verdachte is in het verleden vaak overgeplaatst naar andere klinieken, hetgeen niet in zijn voordeel heeft gewerkt. Ook verdachte zelf heeft aangegeven dat hij structuur nodig heeft. Een Tbs-maatregel met dwangverpleging kan dit bieden.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en zal de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bepalen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De jonge leeftijd van verdachte vormt hiervoor geen beletsel.
De rechtbank overweegt dat de Tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van (onder meer) een poging tot doodslag; een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De Tbs-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.
7. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 240,= aan vergoeding van materiële schade en € 2.600,= aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele vordering gevorderd. Het totale toegewezen bedrag zal moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 4.840,= moeten worden opgelegd. Dit nu aannemelijk is dat de immateriële schade hoger is dan de gevorderde € 2.600,=.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade bepleit dat deze dient te worden afgewezen, omdat de schade niet is onderbouwd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade is toegebracht aan [persoon 1] . Ondanks dat deze materiële schade niet is onderbouwd, acht de rechtbank het in dit specifieke geval zo evident dat de kleding van [persoon 1] is aangetast door het bewezenverklaarde, dat deze schade toch voor toewijzing in aanmerking komt. De vordering tot materiële schadevergoeding zal daarom tot een bedrag van in totaal € 240,= worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 september 2019.
Naar het oordeel van de rechtbank staat ook vast dat door het bewezenverklaarde aan [persoon 1] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien [persoon 1] ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 2.600,= komt de rechtbank billijk voor. Dit bedrag zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 september 2019.
Nu de vordering van [persoon 1] wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door [persoon 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de door [persoon 1] gevorderde immateriële schade laag is voor de immateriële schade die daadwerkelijk door het bewezenverklaarde is veroorzaakt. [persoon 1] heeft ter terechtzitting van 22 januari 2020 aangegeven het niet eens te zijn met het gevorderde bedrag. Haar gevoel van veiligheid is aangetast en zij heeft een groot litteken op haar voorhoofd.
De rechtbank overweegt daarom het volgende. De schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die naast andere straffen en maatregelen ook ambtshalve kan worden opgelegd en dat acht de rechtbank in onderhavige zaak aangewezen. De rechtbank acht het in dit geval billijk een bedrag ter hoogte van € 2.000,= ambtshalve toe te wijzen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van in totaal € 4.840,=.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
poging tot doodslag;
Ten aanzien van zaak B
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon 1] tot een bedrag van € 240,= (tweehonderdveertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.600,= (tweeduizend zeshonderd ) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 4.840,= (vierduizend achthonderdveertig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van ten hoogste 58 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2020.
[...]
[...]