ECLI:NL:RBAMS:2020:274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/216209-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot aanranding met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 16 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot aanranding. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 december 2018, waarbij de verdachte de handen van de aangeefster, een schoonmaakster, vastpakte en haar sommeerde op het bed te gaan liggen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 19 december 2019 en 16 januari 2020 gevolgd, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster, alsook die van getuigen, in haar overwegingen meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk seksuele intentie had, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze intentie. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster en getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot aanranding. De rechtbank legde een taakstraf van 25 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/216209-19
Datum uitspraak: 16 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
19 december 2019 en 16 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs, de toelichting van de gemachtigde van de benadeelde partij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.P.M. Balemans naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op 3 december 2018 in [plaats] heeft schuldig gemaakt aan een poging tot aanranding van [persoon 1] .
De gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit bewezen kan worden. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de handen van [persoon 1] (hierna: aangeefster) heeft vastgepakt en dat hij heeft gezegd dat zij op het bed moest gaan liggen. Verdachte heeft de overige gedragingen en verbale uitingen ontkend. Volgens de officier van justitie is er geen reden om aan de inhoud van de aangifte te twijfelen, mede omdat aangeefster direct na het incident haar verhaal heeft verteld aan haar leidinggevende en een collega. Alle gedachtestreepjes van de tenlastelegging kunnen daarom worden bewezen. Uit de gedragingen van verdachte kan worden afgeleid dat hij plannen had om seksuele handelingen met aangeefster te verrichten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Er kan worden vastgesteld dat verdachte de handen van aangeefster heeft gepakt en heeft gezegd dat zij op het bed moest gaan liggen, maar dit bevat naar de uiterlijke verschijningsvorm niet de seksuele component die voor een bewezenverklaring van aanranding noodzakelijk is. Er zijn te weinig aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat sprake was van een seksuele intentie bij verdachte.
De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat de gedachtestreepjes die zien op het tweede incident in de woning niet bewezen kunnen worden, omdat verdachte deze gedragingen heeft ontkend en er op deze punten geen ondersteunend bewijs is, naast de verklaring van aangeefster.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
Aangeefster heeft het volgende verklaard. Zij was op 3 december 2018 schoonmaakwerkzaamheden aan het verrichten in de woning van verdachte. Verdachte vroeg op een bepaald moment of zij mee wilde komen naar de slaapkamer. Daar pakte hij haar handen vast, zei hij herhaaldelijk dat zij op bed moest gaan liggen en probeerde hij haar op het bed te duwen. Op een gegeven moment heeft hij haar losgelaten. Aangeefster durfde niet weg te gaan en is doorgegaan met schoonmaken. Toen zij in de slaapkamer aan het schoonmaken was, hoorde zij dat verdachte in zijn rolstoel aan kwam rijden. Hij pakte haar weer vast. Hij heeft toen gezegd “dat het vandaag toch echt wel zou gaan gebeuren” en “dat zij op het bed moest gaan liggen”. Aangeefster kon niet weg, omdat verdachte in zijn rolstoel voor haar stond. Verdachte heeft herhaaldelijk tegen haar gezegd dat ze niet weg mocht gaan. Nadat aangeefster gilde nam verdachte afstand en heeft aangeefster haar spullen gepakt en heeft zij de woning verlaten.
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd, maar op de zitting van 19 december 2019 heeft hij verklaard dat het klopt dat hij in de slaapkamer de handen van aangeefster heeft gepakt en tegen haar heeft gezegd dat zij op het bed moest gaan liggen. Hij heeft ontkend dat er een ‘tweede moment’ heeft plaatsgevonden.
Naast de verklaringen van aangeefster en verdachte zitten er twee getuigenverklaringen in het dossier. Aangeefster heeft direct na het incident haar collega [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) gebeld. [persoon 2] heeft verklaard dat aangeefster huilde en overstuur was. Aangeefster zei dat ‘hij’ haar had aangeraakt en dat hij had gezegd: ‘en nu gaat het gebeuren’. Een dag later heeft de leidinggevende van aangeefster, [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), telefonisch met aangeefster gesproken. [persoon 3] heeft verklaard dat aangeefster haar vertelde dat verdachte aan haar handen trok en haar op het bed probeerde te trekken. Aangeefster was zo geschrokken dat zij doorging met werken. Even later kwam verdachte weer terug, probeerde haar nogmaals op het bed te trekken en zei hierbij: “nu gaat het gebeuren”.
Naar het oordeel van de rechtbank bevestigen de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] grotendeels de verklaring van aangeefster omtrent de handelingen van verdachte. Uit de verklaring van [persoon 2] blijkt de heftige emotie bij aangeefster die direct volgde op die handelingen. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en geen reden ziet om te twijfelen aan haar verklaring dat er een ‘tweede moment’ heeft plaatsgevonden. Alle gedachtestreepjes van de tenlastelegging kunnen dan ook worden bewezen.
Seksuele intentie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er te weinig aanknopingspunten zijn om vast te kunnen stellen dat er sprake was van een seksuele intentie. Gelet op de aard van de handelingen, de context en de verklaring van verdachte op de zitting, namelijk dat hij denkt dat hij seks met aangeefster wilde hebben, is de rechtbank van oordeel dat er geen twijfel bestaat over de seksuele intentie bij verdachte en de ontuchtigheid van de handelingen.
Het ten laste gelegde feit is bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 3 december 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door feitelijkheden, te weten door
- voor [persoon 1] te gaan staan met zijn rolstoel zodat zij niet weg kon komen en
- het meermalen met kracht vastpakken van de polsen van die [persoon 1] en
- die [persoon 1] op bed proberen te duwen en
- tegen die [persoon 1] te zeggen "Ga nu op het bed!" en "Vandaag gaat het toch wel echt gebeuren!" en "Nu! Nu!" en "Nee, je gaat nergens heen!" en "Nee, je gaat niet weg!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- aan de rechterhand van die [persoon 1] te trekken en
- vervolgens die [persoon 1] aan haar hand richting het bed te trekken en
- nadat zij zich van hem had losgerukt te proberen die [persoon 1] opnieuw vast te grijpen,
die [persoon 1] te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken te worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot aanranding van aangeefster, zijn huishoudelijke hulp. Terwijl aangeefster bezig was met haar werkzaamheden heeft hij haar onder meer bij haar handen gepakt en haar gesommeerd op het bed te gaan liggen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster, terwijl zij hem nota bene kwam helpen in zijn huishouding. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan lang hinder kunnen ondervinden. Het handelen van verdachte heeft het veiligheidsgevoel van aangeefster aangetast, in het bijzonder nu het werk van aangeefster bestaat uit het bij mensen thuis komen om hen te helpen in het huishouden. Zij voelde zich machteloos en angstig en zij heeft door het incident drie maanden niet kunnen werken. Verdachte heeft op de zitting verklaard spijt te hebben van zijn handelen en niet te weten wat hem bezielde.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich niet eerder heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit. De rechtbank vindt een taakstraf van 25 uren, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden. De rechtbank acht het van belang om daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, om verdachte te weerhouden van herhaling in de toekomst. Zij zal daarom naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken opleggen, met een proeftijd van 2 jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 41,07 aan vergoeding van materiële schade en € 800,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 41,07 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f (nieuw), 45 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafvan
25 (vijfentwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
12 (twaalf) dagen.
Veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke gevangenisstrafvan
2 (weken).
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van [persoon 1] toe tot een bedrag van
€ 541,07 (vijfhonderdeenenveertig euro en zeven cent), bestaande uit € 41,07 materiële schade en € 500,00 immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1]
€ 541,07 (vijfhonderdeenenveertig euro en zeven cent)aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
10 (tien) dagengijzeling worden toegepast. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. B. Vogel en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2020.
[...]

[...]