ECLI:NL:RBAMS:2020:2734

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
8482525 KK EXPL 20-266
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van achterstallig salaris en eindafrekening in kort geding tussen werknemer en werkgever tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap SS Dam B.V. (hierna: Dam) en haar werknemer, een Turkse medewerker, die een vordering heeft ingesteld wegens achterstallig salaris. De werknemer, die in Nederland verblijft op een studentenvisum, vorderde betaling van achterstallig salaris en een deugdelijke eindafrekening, nadat Dam, als gevolg van de coronamaatregelen, zijn salaris met 50% had verlaagd. De werknemer had in maart 2020 een netto salaris van € 1.653,00 per maand, maar ontving in maart slechts € 850,00 netto. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dam niet het volledige salaris heeft betaald en dat de werknemer afhankelijk is van zijn loon voor zijn levensonderhoud.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dam, ondanks de financiële problemen door de coronacrisis, niet eenzijdig het salaris van de werknemer mocht verlagen. De rechter heeft de vordering van de werknemer tot betaling van € 1.744,59 aan achterstallig salaris toegewezen, evenals de verplichting voor Dam om een deugdelijke eindafrekening op te maken en salarisspecificaties te verstrekken. De wettelijke verhoging en rente zijn gematigd en afgewezen, gezien de bijzondere omstandigheden. De proceskosten zijn voor Dam, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis benadrukt de bescherming van werknemersrechten, zelfs in tijden van economische crisis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht - team kanton
zaaknummer: 8482525 KK EXPL 20-266
vonnis van: 28 mei 2020

Vonnis van de kantonrechterKort Geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser, nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. K. Boukema
t e g e n

de besloten vennootschap SS Dam B.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen: Dam
vertegenwoordigd door S. Akdag

VERLOOP VAN DE PROCDURE

Bij dagvaarding van 8 mei 2020, met producties heeft [eiser] een voorziening gevorderd. De dagvaarding is betekend met de zogenoemde Corona-brief, waarin staat dat de rechtbank vanwege de Corona-crisis tijdelijk is gesloten en dat gedaagde als zij het niet eens is met wat er in de dagvaarding staat, een e-mail moet sturen naar de rechtbank. Dam heeft een e-mail gestuurd naar de rechtbank met het verzoek uitstel te verlenen voor een schriftelijke reactie.
Omdat het een kort geding betreft, waarin een mondelinge behandeling wordt gehouden, heeft de griffier contact opgenomen met Dam om die mee te delen dat de Corona-brief ten onrechte was bijgevoegd en Dam te bewegen naar de mondelinge behandeling op 18 mei 2020 te komen. Dam is daarop ter zitting verschenen, bij haar vertegenwoordiger. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door een tolk en de gemachtigde.
Partijen hebben mondeling ter zitting, [eiser] mede aan de hand van een pleitnota, hun standpunten toegelicht. Ter zitting heeft [eiser] zijn vordering verminderd. De kantonrechter heeft vragen gesteld en de zaak met partijen besproken. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
[eiser] heeft daarna bij brief van 19 mei 2020 zijn vordering nogmaals verminderd.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunten geldt het navolgende:
1.1.
[eiser] is een student uit Iran, die in Nederland op een studentenvisum verblijft. Zijn visum is verloopt op 31 mei 2020. [eiser] is geboren op [geboortedatum] en derhalve 29 jaar oud.
1.2.
Dam exploiteert een restaurant met Turkse etenswaren, vooral broodjes. Het restaurant is gevestigd in de omgeving van de Nieuwedijk te Amsterdam en is gericht op toeristen.
1.3.
Op 1 november 2019 is [eiser] tot 1 mei 2020 bij het restaurant van Dam in dienst getreden in de functie van medewerker bediening. Zijn salaris bedroeg € 1.653,00 netto per maand, inclusief vakantiegeld, bij een werkweek van gemiddeld 40 uur. Volgens de arbeidsovereenkomst heeft hij naar evenredigheid recht op 25 vakantiedagen per jaar.
1.4.
Voor het restaurant zijn januari en februari doorgaans stille maanden, met weinig toeristen en weinig omzet. De omzet trekt aan in maart van een jaar, als de toeristenstroom weer op gang komt. Dam heeft in januari 2020 daarom meerdere nieuwe personeelsleden geworven. Met ingang van 1 maart 2020 werken er 16 mensen in het restaurant.
1.5.
Het restaurant is op grond van de overheidsmaatregelen in verband met de Corona-crisis met ingang van half maart 2020 gesloten. Vanaf die datum tot eind april 2020 is het restaurant dicht geweest, sindsdien is er een beperkte take-away.
1.6.
De leidinggevende van [eiser] heeft alle medewerkers verzocht vanaf half maart 2020 vakantiedagen op te nemen.
1.7.
Dam heeft in maart 2020 NOW aangevraagd en heeft (uiteindelijk) 60% van de loonsom over januari 2020 uitgekeerd gekregen. Zij heeft daarmee alle personeelsleden 50% loon uitgekeerd, waaronder degenen die per 1 maart 2020 in dienst waren gekomen. In maart 2020 heeft Dam [eiser] totaal € 850,00 netto uitgekeerd.
1.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft Dam op 14 april 2020 aangemaand het restant van het salaris over maart 2020 en 29 uur aan overwerk uit januari en februari 2020 aan [eiser] te voldoen.
1.9.
Dam heeft tot en met februari 2020 [eiser] een bedrag van € 73,76 (netto) te weinig salaris betaald. Dam heeft voor het salaris over maart 2020 aan [eiser] betaald: € 500,00 op 28 april 2020, € 307,74 op 18 mei 2020, ergo € 807,74 netto.
1.10.
Vlak voor de zitting heeft Dam voor het salaris van april 2020 [eiser] het bedrag van € 827,43 voldaan. Na de zitting heeft [eiser] de ontvangst schriftelijk erkend.

Vordering

2. [eiser] vordert – na wijzigingen van eis, zo begrijpt de kantonrechter de vordering van [eiser] - dat Dam bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om hem te betalen :
2.1. € 1.744,59
€ 1.744,59 netto aan achterstallig salaris tot en met april 2020;
2.2.
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 25% over het achterstallig salaris;
2.3.
de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de voldoening;
met veroordeling van Dam
2.4.
tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening waarbij aan [eiser] nog 14,6 vakantiedagen zullen worden uitbetaald alsmede 29 extra gewerkte uren als overuren;
2.5.
tot het afgeven van salarisspecificaties over de periode dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd;
2.6.
in de kosten van de procedure, daaronder de nakosten begrepen.
3. [eiser] stelt hiertoe dat Dam ondanks aanmaning niet zijn gehele salaris heeft betaald. Daarnaast dient Dam nog vakantiedagen aan hem te betalen omdat hij deze niet heeft opgenomen (neerkomend op € 1.096,99 netto) en 29 extra gewerkte uren; 13 in december 2019 en 16 in januari 2020 (neerkomend op € 276,66 netto).
4. [eiser] stelt daarbij dat hij tijdens de sluiting geen vakantiedagen heeft opgenomen. Hij erkent te zijn opgeroepen, maar heeft geweigerd te komen. [eiser] stelt verder dat hij nooit salarisspecificaties heeft ontvangen. Dam dient deze daarom alsnog aan hem te verstrekken.
5. [eiser] stelt daarbij dat hij in Nederland verblijft op een studentenvisum dat 31 mei 2020 afloopt en dat hij daarom op 30 mei 2020 weer naar Iran vertrekt. Omdat het moeilijk is om geld over te maken naar Iran, heeft hij er belang bij dat Dam nog voor zijn vertrek de betalingen verricht.

Verweer

6. Dam erkent de vordering van [eiser] met betrekking tot het achterstallig salaris, maar voert aan dat zij door de coronacrisis en de sluiting van haar bedrijf in acute betalingsproblemen is geraakt. De NOW regeling keert maar 60% van de loonsom over januari 2020 uit. Zij had in januari 2020 per 1 maart 2020 al meerdere nieuwe medewerkers aangenomen in verband met de verwachte komst van toeristen. Omdat zij ook deze werknemers salaris moet betalen, terwijl zij daarvoor geen tegemoetkoming in de loonkosten van het UWV ontvangt, heeft zij alle werknemers 50% van hun salaris betaald. Dat leek Dam wel zo eerlijk, nu wegens gebrek aan financiële middelen niet aan alle medewerkers het volledige salaris kon worden uitbetaald.
7. Daarnaast stelt Dam dat zij [eiser] heeft verzocht om zijn vakantiedagen op te nemen, omdat het bedrijf gesloten was. Wat de reactie was van [eiser] is Dam niet duidelijk geworden.
8. Dam heeft [eiser] nog een keer opgeroepen voor andersoortige werkzaamheden. [eiser] heeft toen geweigerd te komen.

Beoordeling

9. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
10. Dam heeft niet ontkend dat zij over maart en april 2020 niet het volledige salaris aan [eiser] heeft voldaan. Dam heeft daarbij gesteld dat zij daartoe niet voldoende middelen had en daarom alle medewerkers de helft betaald. Dam wilde iedereen gelijk behandelen en iedere verdere betaling aan [eiser] betekent dat anderen minder krijgen. Hetzelfde geldt voor de afrekening van het dienstverband, waarbij Dam meent dat zij van [eiser] kon vragen vanaf half maart 2020 zijn vakantiedagen op te nemen.
10. Voldoende aannemelijk is dat bij Dam door de buitengewone omstandigheden waarin zij nu verkeert, een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie aanwezig is. Dam heeft een zwaarwichtig belang dat in beginsel mee brengt dat van de medewerkers van Dam gevraagd kan worden om - in overleg - bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven. Echter, het eenzijdig en zonder nader overleg genomen besluit van Dam tot betaling van de 50% van het salaris brengt voor [eiser] een te grote inkomensachteruitgang mee, waardoor hij in financiële problemen komt. [eiser] is - zo is door Dam niet betwist - van zijn loon afhankelijk om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De wederzijdse belangen wegende kan van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verlangd worden dat hij over meerdere maanden met 50% opschorting van zijn salaris instemt, ook omdat niet vast staat wanneer Dam dan wel over voldoende middelen zou beschikken om de achterstand(en) in te lopen.
10. Dit betekent dat Dam voorshands veroordeeld wordt het achterstallig salaris aan [eiser] te voldoen. Nu [eiser] bij brief van 19 mei 2020 heeft erkend die dag een bedrag van € 827,43 van Dam te hebben ontvangen en daarmee de vordering wordt (geacht te zijn) verminderd, zal het bedrag van € 1.744,59 netto aan achterstallig salaris worden toegewezen. Daarbij kan de kantonrechter zich voorstellen dat de gemachtigde van [eiser] en Dam een (in tijd zeer beperkte) betalings-regeling afspreken.
10. Gelet op de onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie waarin Dam verkeert en meegewogen de belangen van de collega’s van [eiser] , zal de wettelijke verhoging voorshands worden gematigd tot nihil en de wettelijke rente voorshands worden afgewezen.
14. De vordering ten aanzien van de gestelde overuren zullen in deze procedure evenmin worden toegewezen. Onvoldoende onderbouwd is vooralsnog dat en wanneer deze overuren zijn gemaakt.
14. Ten aanzien van de vakantiedagen wordt als volgt overwogen. Vaststaat dat [eiser] sedert 17 maart 2020 niet meer voor Dam heeft gewerkt en ook dat Dam hem toen heeft verzocht vakantiedagen op te nemen. Volgens [eiser] heeft hij dat niet gedaan, maar of [eiser] dit tegenover Dam ook zo heeft gezegd, is door [eiser] - desgevraagd - niet verduidelijkt. [eiser] heeft daarbij expliciet verklaard op een oproep van Dam om te komen, dat te hebben geweigerd.
14. Tegen deze achtergrond is onvoldoende duidelijk of de op de vakantiedagen betrekking hebbende vordering in een bodemprocedure wel zal worden toegewezen, los van de vraag of het verzoek om tijdens de algehele sluiting van het restaurant een aantal vakantiedagen op te nemen, redelijk is. Daarbij weegt mee dat - wederom desgevraagd - [eiser] niet kon verklaren dat en waarom het na zijn terugkeer naar Iran zo veel moeilijker zou zijn om geld te ontvangen, terwijl ook zijn gemachtigde daarin een rol kan spelen.
17. Dam heeft niet betwist dat zij nog salarisspecificaties en een eindafrekening aan [eiser] moet verschaffen zodat de hierop betrekking hebbende vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
18. Dam dient als de voor het grootste gedeelte in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt Dam tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 1.744,59 netto aan achterstallig salaris tot het einde van de arbeidsovereenkomst;
veroordeelt Dam tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening;
veroordeelt Dam tot het afgeven van salarisspecificaties van [eiser] over de periode dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd;
veroordeelt Dam in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
€ 83,00 aan griffierecht
€ 480,00 aan salaris gemachtigde,
derhalve € 563,00 totaal, voor zover verschuldigd inclusief BTW ;
veroordeelt Dam in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Dam niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Griffier Kantonrechter