ECLI:NL:RBAMS:2020:2688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
AMS 19/4994
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ziektewetuitkering van een werknemer na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als schoonmaker van vliegtuigen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had zijn ziektewetuitkering (ZW) zien beëindigen per 29 april 2019, na een besluit van 23 april 2019. Dit besluit werd genomen op basis van een medische beoordeling die concludeerde dat de eiser per genoemde datum geschikt werd geacht voor eerder geduide functies. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 12 augustus 2019, waarna eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zitting op 3 april 2020 niet kon doorgaan vanwege de coronamaatregelen, maar dat de overgelegde stukken voldoende inzicht boden in de standpunten van partijen. Beide partijen stemden in met een schriftelijke afdoening van de zaak. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als zorgvuldig en volledig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks zijn klachten, in staat was om de functie van medior soldering operator te vervullen, en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ziektewetuitkering rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4994

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).

Procesverloop

Met het besluit van 23 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ziektewetuitkering (ZW) van eiser met ingang van 29 april 2019 beëindigd.
Met het besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 3 april 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus kon deze zitting niet doorgaan. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de overgelegde stukken in deze zaak echter voldoende inzicht in de standpunten van partijen en zullen partijen niet in hun belangen worden geschaad met een schriftelijke afdoening van de zaak. Partijen hebben bovendien, na te zijn gewezen op hun recht om op een zitting te worden gehoord, uitdrukkelijk ingestemd met een schriftelijke afdoening van de zaak. De rechtbank sluit daarom het onderzoek en zal uitspraak doen zonder dat er een mondelinge behandeling van de zaak op een fysieke zitting plaatsvindt. [1]

Overwegingen

Wat aan dit beroep voorafging
1. Eiser was werkzaam als schoonmaker van vliegtuigen voor 36 uur per week. Op 5 oktober 2015 heeft hij zich ziek gemeld vanwege een arbeidsongeval. Zijn dienstverband eindigde op dezelfde datum.
2. Per einde wachttijd (2 oktober 2017) heeft eiser een WIA-uitkering [2] aangevraagd. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
3. Op 11 maart 2019 heeft eiser zich (opnieuw) ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet. In het kader van de zogeheten ‘wet verbetering Poortwachter’ heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden. De conclusie van dat onderzoek is dat eiser per 29 april 2019 geschikt wordt geacht de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies te verrichten. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw medisch onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2019. De conclusie van dat onderzoek is dezelfde. Eiser kan per 29 april 2019 tenminste één van de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies verrichten en heeft daarom geen recht op een ZW-uitkering.
5. Eiser is het hier niet mee eens en is daarom in beroep gegaan bij de rechtbank.
Het standpunt van eiser
6. In beroep voert eiser aan dat hij niet in staat de voor hem geduide functies te verrichten.
Beoordeling door de rechtbank
De medische beoordeling
7. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 29 april 2019 is. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiser die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
8. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont.
9. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de gestelde eisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gezien op het spreekuur van 5 augustus 2019. Daarnaast heeft zij kennis genomen van het medische dossier van eiser en het rapport van de eerste verzekeringsarts. In de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden de bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek helder omschreven. Er wordt uitgelegd waarom er naast de reeds aangenomen beperkingen in 2017 extra beperkingen worden aangenomen voor duwen, trekken, tillen en staan. Sprake is immers van een verslechtering van de rechterknie door instabiliteitsklachten en pijnklachten na belasten. De klachten worden (mede) in stand gehouden door onvoldoende training en het ontbreken van adequate pijnstilling.
10. Gelet op de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
De arbeidskundige beoordeling
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt dat eiser met de gestelde beperkingen nog steeds in staat is om één van de eerder geduide functies te verrichten, namelijk de functie van medior soldering operator (SBC-code 111180).
12. De rechtbank stelt bij de bespreking van de arbeidskundige grondslag voorop, dat voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkt moet worden geacht, wordt verwezen naar hetgeen onder de medische gronden in het bovenstaande is overwogen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat de functie van medior soldering operator (SBC-code 111180) nog steeds geschikt is voor eiser. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid bij deze functie. Het betreft een overwegend zittende functie zonder kniebelasting. De tilbelasting is zeer licht van aard. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
14. De rechtbank is van oordeel dat de verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser hiermee 65% van het maatmanloon kan verdienen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.WIA-uitkering: uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.