ECLI:NL:RBAMS:2020:2682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening woonkostentoeslag en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de woonkostentoeslag van verzoeker, die rolstoelgebonden is en zorgbehoevend als gevolg van een dwarslaesie. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, dat hem bijzondere bijstand voor woonkosten had toegekend voor de periode van 1 maart 2020 tot 25 mei 2020. Verzoeker verzocht om verlenging van deze toeslag tot 1 december 2020, omdat hij door de COVID-19-pandemie geen passende woonruimte kon vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de woningen die verzoeker had bezichtigd, geschikt waren, maar dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat verhuizen naar deze woningen onverantwoord was. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de woonkostentoeslag niet te verlengen en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoeker om aan zijn verplichtingen te voldoen en de hardheidsclausule van toepassing te laten zijn in de context van de geldende beleidsregels.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2346

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker bijzondere bijstand voor tegemoetkoming in de woonkosten (woonkostentoeslag) toegekend voor de periode 1 maart 2020 tot 25 mei 2020.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter uitspraak doet op basis van de stukken.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en besluitvorming verweerder
2. Verzoeker is rolstoel gebonden en zorgbehoevend als gevolg van een dwarslaesie. Hij woont in een rolstoeltoegankelijke woning in [woonplaats] . Dit is een woning in de vrije sector, die verzoeker kan betalen middels woonkostentoeslag. Vanaf juni 2018 is een huurachterstand ontstaan. Omdat verzoeker daarnaast andere financiële problemen heeft, is hij in februari 2019 onder bewind gesteld. Op 29 maart 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank verzoeker veroordeeld tot betaling van de huurachterstand. Ook heeft de kantonrechter verzoeker toen veroordeeld tot ontruiming van de woning, tenzij hij vanaf april 2019 de huur tijdig en volledig zou voldoen en met ingang van juli 2019 een betalingsregeling met de verhuurder zou treffen. Enige tijd later heeft verzoeker de afdeling privaatrecht van deze rechtbank om een moratorium gevraagd. Dit moratorium is eind 2019 verleend. Met dit moratorium werd het de verhuurder tot 1 maart 2020 verboden verzoekers woning te ontruimen. Eén van de voorwaarden van het moratorium was dat de lopende huurtermijnen tijdig en volledig moesten worden betaald. Hierna heeft de rechtbank het moratorium op verzoek van verzoeker verlengd tot 25 mei 2020.
3. Verweerder heeft verzoeker met verschillende besluiten woonkostentoeslag toegekend over de periode 1 april 2019 tot en met 1 maart 2020. Hierna heeft verzoeker op 29 januari 2020 een nieuwe aanvraag gedaan voor woonkostentoeslag. Daar gaat het in deze procedure over.
4. Verweerder heeft verzoeker in het bestreden besluit woonkostentoeslag toegekend voor de periode 1 maart 2020 tot en met 25 mei 2020. Verweerder heeft hierbij aangesloten bij de looptijd van het laatstelijk afgegeven moratorium. Met deze toekenning ontvangt verzoeker woonkostentoeslag voor een langere periode dan volgens verweerders beleid in beginsel is toegestaan. [1] In artikel 12 van het beleid staat namelijk dat woonkostentoeslag voor een periode van zes maanden wordt verleend en met maximaal zes maanden kan worden verlengd. Vanwege de verlenging van het moratorium heeft verweerder de hardheidsclausule toegepast en verzoeker voor een langere tijd woonkostentoeslag toegekend. Hierbij heeft verweerder verzoeker onder andere verplicht binnen afzienbare tijd te verhuizen naar een financieel passende woonruimte. Verzoeker moet hier aantoonbaar alle moeite voor doen. Dit betekent dat hij alle kansen benut, ook buiten de gemeente [woonplaats] , en dat hij financieel passende woonruimte niet mag weigeren, aldus het bestreden besluit.
5. Op 11 mei 2020 heeft verzoeker drie woningen bezocht aan de [adres 1] in [woonplaats] . Bij deze bezichtigingen was een indicatieadviseur Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) aanwezig. Hij heeft de woningen onderzocht en geconcludeerd dat de woningen geschikt zijn of geschikt te maken zijn voor verzoeker. Twee van deze woningen zijn direct beschikbaar. Voor de derde woning bestaat een wachtlijst. Verzoeker heeft geen van de woningen geaccepteerd.
Gronden verzoeker
6. Verzoeker is het niet eens met de periode waarover verweerder de woonkostentoeslag heeft toegekend en wil graag dat deze verlengd wordt tot 1 december 2020. Door de uitbraak van COVID-19 lukt het verzoeker namelijk niet om passende woonruimte te vinden en te verhuizen. Op 11 mei 2020 heeft verzoeker weliswaar drie zorgwoningen bezichtigd, maar deze woningen zijn geen alternatief voor verzoekers huidige woning. Dit komt doordat de woningen onderdeel zijn van een zorgcomplex waar alleen ouderen wonen. Alle medebewoners behoren dus tot een risicogroep voor COVID-19 en recent zijn zelfs twee bewoners van het complex aan het virus overleden. Omdat verzoeker zelf ook tot een risicogroep behoort, is verhuizen naar de [adres 1] voor hem geen alternatief. Dit wordt bevestigd door verklaringen van zijn artsen. Verzoekers revalidatiearts [naam] heeft op 22 maart 2018 verklaard dat hij het om medische redenen onverantwoord vindt om verzoeker uit de woning te ontruimen, omdat hij het risico op serieuze medische complicaties reëel acht. Inmiddels is dit risico door de uitbraak van COVID-19 nog veel groter geworden. Revalidatiearts [naam] heeft op 11 mei 2020 verklaard dat verzoeker vanwege dreigende complicaties een verhoogd risico heeft op een ernstiger verloop van COVID-19. Daarnaast heeft de huisarts van verzoeker dezelfde dag verklaard dat verzoeker in de risicogroep valt en het hem onverantwoord lijkt om verzoeker in de coronatijd te verhuizen. Volgens verzoeker is het daarom van groot belang dat hij ook na 25 mei 2020 nog woonkostentoeslag ontvangt. Als de toeslag wordt stopgezet, dan dreigt verzoeker uit zijn woning te worden ontruimd. Gelet op deze omstandigheden vindt verzoeker dat zijn belang bij voortzetting van de woonkostentoeslag zwaarder weegt dan het belang dat verweerder heeft bij het stopzetten daarvan.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule van artikel 30 van het beleid. De voorzieningenrechter moet dan ook beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de hardheidsclausule geen aanleiding geeft om ook na 25 mei 2020 de woonkostentoeslag voort te zetten.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat de woningen aan de [adres 1] volgens de indicatieadviseur Wmo rolstoelgeschikt zijn, althans rolstoelgeschikt te maken zijn. Verzoeker betwist niet dat de woningen in dat opzicht geschikt voor hem zijn, maar voert aan dat de woningen vanwege COVID-19 geen optie zijn. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Dat verzoeker volgens revalidatiearts [naam] een verhoogd risico heeft op een ernstiger verloop van COVID-19 en dat het verzoekers huisarts onverantwoord lijkt om verzoeker in de coronatijd te verhuizen, maakt niet dat de woningen aan de [adres 1] ongeschikt zijn om door verzoeker te worden bewoond. Uit deze verklaringen blijkt niet dat een verhuizing naar een woning aan de [adres 1] zal leiden tot (een vergrote kans op) besmetting met COVID‑19. Deze conclusie kan ook niet worden getrokken uit de enkele, niet onderbouwde, stelling dat alle bewoners van het complex aan de [adres 1] tot een risicogroep behoren en dat recent twee bewoners aan het virus zijn overleden. Verder blijkt uit de verklaring van de huisarts niet waarom de omstandigheid dat verzoeker tot een risicogroep behoort maakt dat een verhuizing onverantwoord zou zijn. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de woningen aan de [adres 1] niet voor hem geschikt zijn (te maken) of dat niet van hem kan worden gevergd dat hij op korte termijn verhuist. Daar komt bij dat verzoeker al ruime tijd in een voor hem te dure huurwoning verblijft. De huurachterstand is in juni 2018 ontstaan en zijn verhuurder heeft hem om die reden al eerder willen ontruimen. Daarnaast ontvangt verzoeker al sinds april 2019 woonkostentoeslag, onder de voorwaarde dat hij op zoek gaat naar een goedkopere woning. Verzoeker weet dus al langer dan een jaar dat hij zijn huidige huurwoning moet verlaten. Niet is gebleken dat verzoeker binnen deze periode aantoonbaar alle moeite heeft gedaan om binnen redelijke termijn te verhuizen naar passende, financiële, woonruimte. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder in de situatie van verzoeker in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de woonkostentoeslag met toepassing van de hardheidsclausule te blijven verlenen.
9. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Beleidsregels bijzondere bijstand en [naam] gemeente [naam] .