ECLI:NL:RBAMS:2020:2677

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
13/028219-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het vervoeren van xtc-pillen en het voorhanden hebben van cocaïne

Op 26 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een 39-jarige man, die op 1 februari 2020 in Amsterdam en Purmerend betrokken was bij drugshandel. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 20.000 xtc-pillen en het voorhanden hebben van meer dan een kilo cocaïne. Tijdens de zitting op 12 mei 2020 heeft de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, de vordering gedaan tot bewezenverklaring van de feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J. Lamers, heeft betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de MDMA-pillen in de auto.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Na beoordeling van het bewijs, waaronder de verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de MDMA-pillen in de auto. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen met betrekking tot MDMA, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het vervoeren van de pillen en het voorhanden hebben van cocaïne.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en onder bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook bepaald dat alle in beslag genomen goederen, waaronder cocaïne en apparatuur voor de drugshandel, aan het verkeer worden onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/028219-20 (Promis)
Datum uitspraak: 26 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring van het [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Lamers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 februari 2020 te Amsterdam en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 8,1 kilogram, althans 20.007 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA (XTC), en/of
- ongeveer 518 gram en/of 492 gram en/of 4,46 gram en/of 13,9 gram en/of 3,42 gram en/of
12,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 1 februari 2020 te Amsterdam en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 8,1 kilogram, althans 20.007 pillen, en/of 518 gram en/of 492 gram en/of 4,46 gram en/of 13,9 gram en/of 3,42 gram en/of 12,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of een vacumeermachine en/of een drukpers en/of een of meerdere weegschalen en/of verpakkingsmateriaal voorhanden gehad.
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op grond van de verklaring van verdachte en het overige in het dossier aanwezige bewijs.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het vervoeren/aanwezig hebben van de MDMA, nu verdachte ontkent zich bewust te zijn geweest van de aanwezigheid daarvan in de auto en niet blijkt dat verdachte zich daar bewust van is geweest. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Overwegingen
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen en zal verdachte dan ook vrijspreken van het plegen van het voorbereiden van Opiumwetfeiten met betrekking tot de MDMA. Niet is gebleken dat de bij verdachte thuis aangetroffen vacumeermachine, drukpers, weegschaal en het verpakkingsmateriaal zijn bedoeld voor het voorbereiden van Opiumwetfeiten met betrekking tot MDMA.
Wetenschap van en feitelijke macht over de MDMA-pillen
Voor het bewijs van vervoeren van drugs in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet wist dat er MDMA-pillen zaten in de doos op de achterbank van de door hem van een kennis geleende auto. De rechtbank stelt voorop dat de bestuurder van een auto, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, geacht wordt bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in die auto. Van dergelijke contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank hecht op grond van het navolgende geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij niets wist van de MDMA-pillen. De rechtbank acht het hoogst onaannemelijk dat, zoals verdachte heeft verklaard, het voertuig ter beschikking van verdachte is gesteld om dat voertuig in een garage na te laten kijken, terwijl een doos met circa 20.000 MDMA-pillen met een groothandelswaarde van ongeveer€ 50.000,- in dat voertuig aanwezig was en hij niet op de hoogte was van de inhoud van die doos. Dat zou immers buitengewoon onvoorzichtig zijn van de verantwoordelijke voor die pillen. Bovendien is in de woning van verdachte in totaal meer dan een kilo cocaïne, een vacumeermachine, een drukpers, een weegschaal, verpakkingsmateriaal en een ge-encrypte telefoon aangetroffen en is onder verdachte een tweede ge-encrypte telefoon aangetroffen. Verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat hij zich op het terrein van de cocaïnehandel wilde begeven. Daar komt bij dat de pillen in een niet dichtgetapete doos zaten, die verdachte zelf heeft verplaatst van de kofferbak naar de achterbank van de door hem bestuurde auto. Op die doos lag de jas van verdachte. Daarover heeft hij verklaard dat hij die jas tijdens het rijden heeft uitgedaan en op de doos op de achterbank heeft gelegd, terwijl er niemand op de passagiersstoel zat en het dus voor de hand lag die jas daar neer te leggen. Bovendien heeft verdachte diezelfde dag tape gekocht. Tot slot vertoonde verdachte nerveus gedrag bij de verkeerscontrole. De rechtbank houdt het er op grond van al deze omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien dan ook voor dat verdachte wist van de aanwezigheid van de MDMA-pillen in de door hem bestuurde auto. Gelet op het feit dat hij als enige in de auto zat, stelt de rechtbank vast dat de drugs zich in zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank acht daarmee het vervoeren van de MDMA-pillen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 1 februari 2020 te Amsterdam en Purmerend, opzettelijk
- heeft vervoerd ongeveer 20.007 pillen bevattende MDMA (XTC) en
- aanwezig heeft gehad 518 gram en 492 gram en 4,46 gram en 13,9 gram en 3,42 gram en
12,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 1 februari 2020 te Purmerend, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 518 gram en 492 gram en 4,46 gram en 13,9 gram en 3,42 gram en 12,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, zich middelen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte cocaïne en een vacumeermachine en een drukpers en een weegschaal en verpakkingsmateriaal voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden genoemd in het Reclasseringsadvies van 31 maart 2020, namelijk een meldplicht bij de Reclassering, het volgen van aanwijzingen van de Reclassering en de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd bij het bepalen van de straf ten gunste van verdachte rekening te houden met de grote negatieve gevolgen die de zaak voor verdachte heeft gehad. Zo heeft de verhuurder van de woning van verdachte de huurovereenkomst opgezegd en is verdachte een belangrijke opdracht voor zijn bedrijf misgelopen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft circa 20.000 MDMA-pillen vervoerd, iets meer dan één kilo cocaïne aanwezig gehad en is in het bezit geweest van een vacumeermachine, een drukpers, een weegschaal en verpakkingsmateriaal om zich daarmee op het terrein van de cocaïnehandel te begeven. De stoffen MDMA en cocaïne vormen een gevaar voor de volksgezondheid, de handel daarin gaat vaak gepaard met zware criminaliteit en de daaruit vaak voortvloeiende grote winsten leiden tot ondermijning van de samenleving en (overheids)instanties. De rechtbank acht de oplegging van de door de officier van justitie gevorderde straf dan ook gepast, hoewel de rechtbank anders dan de officier van justitie niet komt tot bewezenverklaring van het met betrekking tot MDMA voorbereiden van Opiumwetfeiten.
9. Het beslag
Onder verdachte zijn cocaïne, verpakkingen, tassen, zakken, handschoenen, een vacumeermachine, een drukpers, een weegschaal en gereedschap voor het versnijden van cocaïne in beslag genomen.
De rechtbank zal al deze goederen onttrekken aan het verkeer. De cocaïne zal aan het verkeer worden onttrokken omdat het onder 1 en 2 bewezen geachte met behulp daarvan is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De overige voornoemde goederen zullen aan het verkeer worden onttrokken omdat het onder 2 bewezen geachte met behulp daarvan is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 4, van de Opiumwet
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 3, van de Opiumwet;
2.
Een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voorbereiden door zich middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclassering
De veroordeelde meldt zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam en blijft zich melden zo vaak en zo lang het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, dat nodig acht.
Houden aan aanwijzingen van de reclassering
De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem door het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, zullen worden gegeven in het kader van het toezicht op de naleving van de voorwaarden en de begeleiding van veroordeelde ten behoeve daarvan.
Gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining
De veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining of een soortgelijke door het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering aan te wijzen gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden en houdt zich aan de afspraken met en de aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Handschoen (Omschrijving: 5876892)
2. 1 STK Handschoen (Omschrijving: 5876890)
3. 1 STK Zak (Omschrijving: 5876913, merk: footlocker)
4. 1 STK Sealapparaat/vacumeermachine (Omschrijving: 5876919)
5. 1 STK drukpers (Omschrijving: 5876928, merk: gude)
6. 1 MST Haar (Omschrijving: aangetroffen in tupperwarebakje samen met wit poeder, 5876974)
7. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5876972)
8. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5876964)
9. 1 STK Weegschaal (Omschrijving: 5876952)
10. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: samengeperst lok wit poeder, 5876909)
11. 1 STK Zak (Omschrijving: 5876980)
12. 1 STK Zak (Omschrijving: 5876971)
13. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: samengeperst wit poeder, 5876908)
14. 4 STK Gereedschap (Omschrijving: sagen 1 mesje en 1 sleesje, 5876945)
15. 1 STK Tas (Omschrijving: 5876896, merk: action)
16. 6 STK Zak (Omschrijving: 5878296)
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2020.