ECLI:NL:RBAMS:2020:2662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
7915218 CV EXPL 19-15670
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek en ambtshalve toetsing van (pre)contractuele informatieverplichtingen bij energieovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2020 een vonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap Eneco Services B.V. (eisende partij) en een consument (gedaagde partij) die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 500,- aan hoofdsom, voortvloeiend uit een niet-betaalde nota van € 1.588,02 voor de levering van energie. De eisende partij stelde rechtsopvolger te zijn van E.ON Benelux Levering BV en dat er een overeenkomst was gesloten voor de levering van energie, welke door de gedaagde partij was opgezegd.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de eisende partij heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen. De rechter oordeelde dat de eisende partij niet op de juiste wijze heeft gewezen op de wettelijke bedenktijd en dat de informatieverplichtingen niet zijn nageleefd. Dit leidde tot de conclusie dat de wettelijke bedenktijd met maximaal 12 maanden was verlengd, waardoor de gedaagde partij de overeenkomst tijdig had opgezegd.

De vordering van de eisende partij werd afgewezen, en de eisende partij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden begroot. Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7915218 CV EXPL 19-15670
vonnis van: 8 juni 2020 (bij vervroeging)
fno.: 534

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap Eneco Services B.V.

gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde partij]

wonende te Amsterdam
gedaagde partij
niet verschenen

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij tussenvonnis van 19 augustus 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier met de daarin genoemde stukken in het geding te brengen en een kopie daarvan aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat deze daarop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 16 september 2019 een akte ingediend. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Eisende partij vordert betaling van € 500,- aan hoofdsom onder reservering van het meer te vorderen. De hoofdsom bestaat uit een niet betaalde eenmalige nota van 15 juni 2018 ten bedrage van € 1.588,02 met betrekking tot de periode 27 juli 2017 tot 30 mei 2018. Ook is gedaagde partij volgens eisende partij rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
Eisende partij stelt de rechtsopvolger te zijn van E.ON Benelux Levering BV (hierna: E.ON).
Voorts stelt zij dat gedaagde partij met E.ON een overeenkomst is aangegaan ter levering van energie en dat deze door opzegging door gedaagde partij is geëindigd.
Eisende partij heeft daarbij – voor zover van belang – de volgende stukken overgelegd:
a. een brief van 7 juli 2017 waarin E.ON de aanmelding aan gedaagde partij bevestigt en onder meer uitlegt welke stappen nog genomen moeten worden om daadwerkelijk klant van E.ON te worden.
b. de overeenkomst tot levering van gas en duurzaam opgewekte elektriciteit met ingangsdatum 27 juli 2017 en een looptijd van 3 jaar;
c. productvoorwaarden;
d. algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers;
e. actievoorwaarden;
f. kwaltietscriteria;
g. de eenmalige (eind)nota van 15 juni 2018;
h. de 14-dagenbrief van 7 december 2018.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv moet de dagvaarding de eis en de gronden daarvan vermelden. Verder moet eisende partij op grond van artikel 21 Rv de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. Verder wordt vastgesteld dat gedaagde partij een consument is, zodat ambtshalve moet worden getoetst of eisende partij aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan en of sprake is van een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden dan wel van oneerlijke handelspraktijken.
Eisende partij stelt niet (meer) te weten op welke wijze de overeenkomst is gesloten. Nu niet gesteld of gebleken is dat E.ON over een eigen verkoopruimte beschikt(e), moet worden aangenomen dat de totstandkoming of afstand of buiten de verkoopruimte is geschied. De wijze waarop moet zijn voldaan aan de wettelijke precontractuele en contractuele informatieverplichtingen verschilt bij deze totstandkomingswijzen van elkaar, zie daarvoor artikelen 6: 230v (op afstand) en 6:230t (buiten verkoopruimte) BW.
Kort gezegd dient bij een overeenkomst op afstand voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230m lid 1 BW opgesomde informatie aan de consument te worden verstrekt. Voor wat betreft:
- de voornaamste kenmerken van de zaak of dienst,
- de (totale) prijs en bijkomende kosten,
- de duur van de overeenkomst of, wanneer de overeenkomst voor onbepaalde duur is of stilzwijgend wordt verlengd, de voorwaarden voor opzegging en
- de minimumduur
had E.ON daarbij, onmiddellijk voorafgaand aan het plaatsen van de bestelling, tevens op een in het oog springende wijze op deze informatie moeten wijzen (zie artikel 6:230v lid 2 jo. 6:230m lid 1 sub a, e, o, p BW).
Op grond van artikel 6:230v lid 7 BW dient vervolgens aan de consument binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst een bevestiging van de overeenkomst te worden verstrekt (met daarin wederom alle toepasselijke contractuele informatieverplichtingen) op een duurzame gegevensdrager, tenzij dit reeds voorafgaand aan de totstandkoming is gebeurd (artikel 6: 230v lid 6 sub a BW).
Bij een overeenkomst gesloten buiten de verkoopruimte dient alle informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW voorafgaand aan de totstandkoming op papier of (met instemming van gedaagde) op een andere duurzame gegevensdrager aan de consument te worden verstrekt, alsmede de overeenkomst (zie daarvoor artikel 6:230t lid 1 en 2 BW).
Het doel van artikel 6:230m lid 1 BW is om de consument de mogelijkheid te geven een weloverwogen besluit te nemen over zijn aankoop. Een verwijzing achteraf naar waar de informatie op de website dan wel in de algemene voorwaarden kan worden gevonden is, gelet op voornoemd doel, in beginsel niet afdoende.
Uit de stellingen van eisende partij kan niet worden afgeleid dat aan gedaagde partij voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst ofwel als onderdeel van het (online) bestelproces (bij een overeenkomst op afstand) dan wel op papier (bij een overeenkomst buiten de verkoopruimte en/of bij een overeenkomst op afstand) alle informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW is verstrekt. Aangenomen wordt daarom dat aan de precontractuele informatieverplichtingen niet is voldaan.
De uiterste consequentie hiervan is dat in deze zaak - nu niet op juiste wijze op het herroepingsrecht is gewezen (niet vooraf zoals hiervoor overwogen en evenmin achteraf nu in de aan gedaagde partij op 7 juli 2017 toegestuurde stukken wel op de wettelijke bedenktijd is gewezen maar zonder daarbij de modaliteiten voor het uitoefenen van dit recht te vermelden of het modelformulier herroepen bij te voegen) - de wettelijke bedenktijd ingevolge artikel 6: 230o lid 2 BW met ten hoogste 12 maanden is verlengd. Gesteld noch gebleken is dat eisende partij gedaagde partij tussentijds alsnog op juiste wijze op de wettelijke bedenktijd heeft gewezen, zodat moet worden aangenomen dat de bedenktijd in ieder geval tot 7 juli 2018 heeft gegolden. Nu gedaagde partij de overeenkomst binnen deze periode heeft opgezegd, kan een betalingsverplichting voor de aan hem geleverde energie ingevolge artikel 6: 230s lid 5 sub a onder 1 of 2 BW niet worden vastgesteld.
De vordering wordt daarom geheel afgewezen en eisende partij veroordeelt in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij tin de proceskosten, aan de zijde van gedaagde partij begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.