ECLI:NL:RBAMS:2020:266
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw zijn en onvoldoende inspanningsverplichting
Op 20 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekers, beiden wonende te [woonplaats]. Het verzoekschrift werd ingediend op 24 oktober 2019 en behandeld op de zitting van 17 januari 2020, waar verzoekers en hun schuldhulpverlener, de heer A. Vermeulen, aanwezig waren. Tijdens de zitting kwam naar voren dat verzoekers aanzienlijke schulden hadden opgebouwd, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van € 4.602,00 en een schuld aan de Gemeente Amsterdam van € 10.862,41. Daarnaast was er een schuld aan het CJIB van € 4.166,44 wegens onverzekerd rijden en een strafvonnis in verband met een hennepkwekerij en verboden wapenbezit.
De rechtbank constateerde dat verzoeker in 2014 was veroordeeld voor eerdere strafbare feiten en recentelijk, op 16 juli 2019, een taakstraf had gekregen wegens bedreigingen. Verzoekster, die zwanger was, had recentelijk Nederland vanuit Marokko betreden en had geen werkervaring. De rechtbank oordeelde dat verzoekers niet te goeder trouw waren geweest ten aanzien van hun schulden, die grotendeels minder dan vijf jaar voor het verzoek waren ontstaan. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat verzoekster in staat zou zijn om betaald werk te verrichten of haar inspanningsverplichting na te komen.
Gezien deze omstandigheden, en de recente strafrechtelijke veroordeling van verzoeker, concludeerde de rechtbank dat het verzoek tot schuldsanering moest worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden, en wees het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1 sub b en sub c van de Faillissementswet. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. van Hassel en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.