ECLI:NL:RBAMS:2020:266

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
FT RK 19/1707-1708
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw zijn en onvoldoende inspanningsverplichting

Op 20 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekers, beiden wonende te [woonplaats]. Het verzoekschrift werd ingediend op 24 oktober 2019 en behandeld op de zitting van 17 januari 2020, waar verzoekers en hun schuldhulpverlener, de heer A. Vermeulen, aanwezig waren. Tijdens de zitting kwam naar voren dat verzoekers aanzienlijke schulden hadden opgebouwd, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van € 4.602,00 en een schuld aan de Gemeente Amsterdam van € 10.862,41. Daarnaast was er een schuld aan het CJIB van € 4.166,44 wegens onverzekerd rijden en een strafvonnis in verband met een hennepkwekerij en verboden wapenbezit.

De rechtbank constateerde dat verzoeker in 2014 was veroordeeld voor eerdere strafbare feiten en recentelijk, op 16 juli 2019, een taakstraf had gekregen wegens bedreigingen. Verzoekster, die zwanger was, had recentelijk Nederland vanuit Marokko betreden en had geen werkervaring. De rechtbank oordeelde dat verzoekers niet te goeder trouw waren geweest ten aanzien van hun schulden, die grotendeels minder dan vijf jaar voor het verzoek waren ontstaan. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat verzoekster in staat zou zijn om betaald werk te verrichten of haar inspanningsverplichting na te komen.

Gezien deze omstandigheden, en de recente strafrechtelijke veroordeling van verzoeker, concludeerde de rechtbank dat het verzoek tot schuldsanering moest worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden, en wees het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1 sub b en sub c van de Faillissementswet. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. van Hassel en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
rekestnummer: C/13/674099 / FT RK 19/1707-1708
uitspraakdatum: 20 januari 2020

Afwijzing toepassing schuldsanering

[verzoeker] ,

en
[verzoekster] ,
beiden wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
verzoeker,
hebben op 24 oktober 2019 een verzoekschrift met bijlagen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
Het verzoekschrift is behandeld op de zitting van 17 januari 2020. Daarbij zijn verzoekers en de heer A. Vermeulen, schuldhulpverlener Sezo, gehoord.
Ter zitting en uit de stukken is onder meer gebleken dat verzoekers schulden aan de Belastingdienst hebben laten ontstaan van € 4.602,00 in 2016 en 2017. De vorderingen zien op ten onrechte ontvangen inkomstenbelasting, zorgtoeslag en huurtoeslag. Tevens hebben verzoekers een schuld aan de Gemeente Amsterdam, Dienst Werk en Inkomen, laten ontstaan van € 10.862,41 waarvan een gedeelte in de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 oktober 2016 wegens het niet doorgeven van inkomsten uit werkzaamheden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verzoekers in de periode 2013 tot en met 2016 een schuld van € 4.166,44 aan het CJIB hebben laten ontstaan wegens onverzekerd rijden en een strafvonnis in verband met een hennepkwekerij en verboden wapenbezit.
Zoals ter zitting is besproken, blijkt uit het (ambtshalve) door de rechtbank opgevraagde strafblad niet alleen dat verzoeker in 2014 is veroordeeld voor voormelde feiten maar ook dat de heer [verzoeker] nog recent, op 16 juli 2019, is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur wegens meerdere malen gepleegde bedreigingen met zware mishandeling tegen beroepsoefenaars in een ziekenhuis. Deze taakstraf is voldaan. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij geen geweld heeft gebruikt tegen de beveiliger van het ziekenhuis maar dat het een woordenwisseling was en dat hij zijn excuses heeft aangeboden.
Mevrouw [verzoekster] , zo is eveneens ter zitting gebleken, is zwanger. Na haar bevalling zal zij taalles gaan volgen. Voorts zal zij met een inburgeringstraject moeten aanvangen. Zij is nog niet lang geleden uit Marokko naar Nederland gekomen en zij heeft, zo heeft de heer [verzoeker] toegelicht, nooit gewerkt in Marokko.
Aangenomen moet worden dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden aan de Gemeente Amsterdam, de Belastingdienst en het CJIB, die bovendien grotendeels minder dan vijf jaar voorafgaand aan het verzoek tot toelating van de schuldsanering zijn ontstaan, niet te goeder trouw zijn geweest. Dit staat in beginsel aan toelating tot de schuldsanering in de weg.
Uit het besprokene ter terechtzitting is het de rechtbank voorts niet aannemelijk geworden dat verzoekster in staat kan worden geacht betaald werk te verrichten of te solliciteren naar betaald werk. Zij is nog niet lang geleden naar Nederland gekomen, heeft geen enkele werkervaring, moet nog inburgeren en beheerst de Nederlandse taal nog niet. Verzoekers hebben geen enkel plan gepresenteerd hoe verzoekster, desondanks, de inspanningsplicht zou kunnen nakomen. Hierdoor is onvoldoende aannemelijk dat verzoekster haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om zich maximaal in te spannen om haar inkomen te vergroten door het verrichten van betaalde arbeid, naar behoren zal kunnen nakomen.
Daar komt bij dat de heer [verzoeker] in 2019 nog onlangs strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat tegen deze achtergrond niet kan worden aangenomen dat [verzoeker] de situatie die heeft geleid tot het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden voldoende onder controle heeft gekregen. Voorts bestaan er tegen deze achtergrond twijfels of verzoeker zal meewerken aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Gelet op bovenstaande, dient het verzoek op grond van artikel 288 lid 1 sub b en sub c Fw te worden afgewezen. Omstandigheden die tot een ander oordeel leiden zijn niet voldoende gebleken.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op
20 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.