ECLI:NL:RBAMS:2020:2645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
13/044058-20, 23/002003-17 ((herroeping VI; VI-nummer 99/000008-58) en 23/002503-18 (herroeping VI; VI-nummer 99/000008-58)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak en vernieling in Amsterdam met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die op 17 februari 2020 probeerde in te breken in een bedrijfspand in Amsterdam. De verdachte heeft daarbij een raamkozijn beschadigd. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 weken. De zaak kwam ter terechtzitting na een vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en de verdediging door mr. J.F. van der Brugge. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot diefstal en opzettelijke vernieling van andermans eigendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder veroordeeld was voor vergelijkbare feiten en dat hij een hoog recidiverisico vertoonde. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat onduidelijk was of de proeftijd op de pleegdatum van het feit nog liep. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van de feiten en de gevolgen voor de gedupeerden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/044058-20, 23/002003-17 ((herroeping VI; VI-nummer 99/000008-58) en 23/002503-18 (herroeping VI; VI-nummer 99/000008-58)
Datum uitspraak: 20 mei 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het adres [adres] , [woonplaats] , thans gedetineerd in [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit een pand, gelegen aan/bij de [adres pand 1] ), een of meer voorwerpen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan bedrijf [naam bedrijf] en/of [naam 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, (op een steiger) naar de derde etage van voornoemd pand is geklommen en/of gegaan en/of (vervolgens) met een koevoet, in elk geval een voorwerp, een (kozijn van een) raam van voornoemd pand heeft geforceerd en/of geopend en/of via het geopende raam naar binnen is geklommen en/of gegaan en/of voornoemd pand heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (kozijn van een) raam van een pand (gelegen aan/bij de [adres pand 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan bedrijf [naam bedrijf] en/of aan [naam 1] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit een pand, gelegen aan/bij het [adres pand 2] ), een of meer voorwerpen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan hotel Continental en/of [naam 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, (op een steiger) naar (de vierde etage van) voornoemd pand is geklommen en/of gegaan en/of (vervolgens) met een koevoet, in elk
geval een voorwerp, een (kozijn van een) raam van voornoemd pand heeft geforceerd en/of geopend en/of via het geopende raam naar binnen is geklommen en/of gegaan en/of voornoemd pand heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (kozijn van een) raam van een pand (gelegen aan/bij het [adres pand 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan hotel Continental en/of [naam 2] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan/bij het [adres pand 2] (hotel Continental) bij een ander, te weten bij de gasten verblijvende in voornoemde hotel, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde. Niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft gepleegd omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, zodat het feit niet kan worden bewezen.
3.3.2
Bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaringen van verdachte bewezen dat hij het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
feit 1
op 17 februari 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een pand, gelegen aan de [adres pand 1] , enig goed dat toebehoorde aan [naam bedrijf] weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak en inklimming, op een steiger naar de derde etage van voornoemd pand is geklommen en vervolgens met een voorwerp een kozijn van een raam van voornoemd pand heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 17 februari 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een kozijn van een raam van een pand gelegen aan het [adres pand 2] , dat aan hotel Continental toebehoorde, heeft vernield;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en onder 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een straf op te leggen, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht nemen bij voltooide bedrijfsinbraken en uitgaande van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden als uitgangspunt. In dit geval is echter slechts sprake van een poging hetgeen in de regel tot strafvermindering leidt. Verdachte zit op dit moment al bijna drie maanden in voorarrest. Daarbij dient aan deze periode meer gewicht te worden toegekend omdat tijdens een groot deel van zijn voorarrest coronamaatregelen van kracht waren en de detentie hierdoor zwaarder was.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft geprobeerd in te breken in een bedrijfspand, waarbij schade is veroorzaakt aan een raamkozijn, en heeft vervolgens tijdens zijn vlucht nog een raamkozijn van een hotel vernield. Dit zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade ook veel hinder en extra werk veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendom en uitsluitend oog gehad voor zijn persoonlijk financieel gewin. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij die nacht kennelijk bewust op pad is gegaan om te stelen, met – naar eigen zeggen – het doel om van de opbrengst daarvan de inrichting van zijn woning te bekostigen. Bovendien blijkt uit in het dossier opgenomen getuigenverklaringen ook dat zijn handelen, waar getuigen midden in de nacht en in de zeer directe nabijheid van hun eigen woning mee geconfronteerd werden, bij hen tot gevoelens van onveiligheid heeft geleid. Ook dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van 28 april 2020 blijkt dat verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van inbraken. De eerdere lange gevangenisstraffen die aan verdachte zijn opgelegd, hebben hem er niet van weerhouden opnieuw vergelijkbare strafbare feiten te begaan.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de verschillende reclasseringsrapportages over verdachte. Uit het meest recente reclasseringsadvies van 24 april 2020 volgt dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. Gelet op de lange geschiedenis van reclasseringstrajecten, zonder resultaat, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles overziend en rekening houdend met de LOVS-oriëntatiepunten voor bedrijfsinbraken acht de rechtbank – afwijkend van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd – een gevangenisstraf voor de duur van 14 weken passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van de straf worden afgetrokken.

9.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij de stukken bevindt zich de op 3 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaken met parketnummers 23/002003-17 en 23/002503-18, betreffende de onherroepelijk geworden arresten d.d. 24 januari 2018 resp. 13 december 2018 van het gerechtshof Amsterdam. Uit het onderliggende besluit voorlopige invrijheidstelling, gedateerd 5 februari 2019 en op diezelfde dag aan veroordeelde betekend, volgt dat veroordeelde “zich met ingang van de voorwaardelijke invrijheidstelling, thans berekend op 12-09-2018” gedurende 365 dagen dient te houden aan een aantal algemene en bijzondere voorwaarden. Verder wordt vermeld dat de proeftijd niet loopt “gedurende de tijd dat u rechtens uw vrijheid is ontnomen”. Het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde d.d. 28 april 2020 vermeldt bij onderhavige VI-zaak onder andere “datum v.i.: 12 september 2018”, “start- en einddatum proeftijd: 05 februari 2019 - 05 april 2020” en “duur proeftijd: 365 Dagen”.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat de proeftijd liep gedurende de periode zoals op het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde vermeld. Omdat veroordeelde, met het plegen van onderhavig strafbaar feit, de algemene voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft overtreden, vordert zij toewijzing van de vordering herroeping.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat als veroordeelde tijdig (zijnde 12 september 2018) in vrijheid was gesteld, de proeftijd op de pleegdatum verstreken zou zijn. Veroordeelde is echter in plaats van in september 2018 pas in februari 2019 in vrijheid gesteld; veroordeelde was in deze periode derhalve niet rechtens van zijn vrijheid beroofd. En zelfs als uitgegaan zou worden van een start van de proeftijd op 5 februari 2019, dan nog zou de proeftijd op de pleegdatum verstreken zijn. Om die reden moet de vordering afgewezen worden.
Subsidiair verzoekt de raadsman de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege het feit dat in een andere – nog openstaande – zaak ook al de herroeping van dezelfde VI is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat er grote onduidelijkheid bestaat over wanneer de proeftijd van de voorlopige invrijheidsstelling gelopen heeft. Het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde lijkt voor de aanvang van de proeftijd uit te gaan van de datum van daadwerkelijke invrijheidstelling, zijnde 5 februari 2019. Het besluit voorlopige invrijheidsstelling vermeldt echter een eerdere datum, namelijk 12 september 2018.
In beide gevallen zou de proeftijd, blijkens het besluit voorlopige invrijheidsstelling én het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde bepaald op 365 dagen, op de pleegdatum van onderhavig feit verstreken zijn. Dat kan anders zijn als de proeftijd niet gelopen heeft omdat veroordeelde rechtens zijn vrijheid ontnomen is geweest. De rechtbank constateert dat de stukken op dat punt geen duidelijkheid bieden. Ook ter zitting is desgevraagd op dat punt geen duidelijkheid ontstaan. Zo is niet duidelijk geworden waarom veroordeelde pas op 5 februari 2019 daadwerkelijk in vrijheid is gesteld, ondanks een berekende datum voorlopige invrijheidstelling op 12 september 2018. Of sprake is geweest van rechtmatige vrijheidsbeneming, en dus rechtmatige verlenging (c.q. uitstel van aanvang) van de proeftijd, dan wel sprake is van een administratieve omissie, is voor de rechtbank niet te bepalen. Gelet hierop is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat de proeftijd van veroordeelde op de pleegdatum van onderhavig feit, 20 februari 2020, nog liep. De rechtbank zal de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling daarom afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
14 (veertien) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2020.