ECLI:NL:RBAMS:2020:2611

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
7850031 CV EXPL 19-13623
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Belgisch recht op kredietovereenkomst en ambtshalve toetsing van precontractuele verplichtingen

In deze zaak heeft Alpha Credit N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die niet is verschenen, om betaling van een bedrag van € 16.982,07 te vorderen. De kantonrechter heeft verstek verleend tegen de gedaagde, die geen verweer heeft gevoerd. De procedure betreft een kredietovereenkomst die is gesloten op 4 juli 2016, waarbij de gedaagde als consument wordt aangemerkt en woonachtig was in België. Alpha Credit heeft in haar akte gekozen voor toepassing van Nederlands recht, maar de kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst in België is gesloten en beide partijen daar gevestigd waren. Hierdoor is Belgisch recht van toepassing, aangezien er geen rechtskeuze in de overeenkomst is gemaakt.

De kantonrechter heeft ambtshalve de precontractuele verplichtingen van Alpha Credit getoetst. Het bleek dat Alpha Credit niet heeft voldaan aan de informatieverplichtingen zoals voorgeschreven in het Belgisch recht, met name artikel VII.70 van het Wetboek van Economisch Recht. Dit artikel vereist dat de kredietgever de consument voorafgaand aan de overeenkomst de nodige informatie verstrekt om een geïnformeerd besluit te kunnen nemen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat deze informatie niet is verstrekt, wat leidt tot de conclusie dat de vordering van Alpha Credit slechts toewijsbaar is voor het kredietbedrag van € 13.980,00, dat in maandelijkse termijnen van € 318,16 kan worden afbetaald. Rente en kosten zijn niet toewijsbaar.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld in de kosten van de procedure, maar heeft ook bepaald dat de kosten van een extra akte voor rekening van Alpha Credit blijven, omdat deze informatie ook in de dagvaarding had kunnen worden opgenomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 mei 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7850031 CV EXPL 19-13623
vonnis van: 15 mei 2020
fno.: 515

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naar Belgisch recht handelende rechtspersoon ALPHA CREDIT N.V.,

gevestigd te Brussel (België),
eiseres,
nader te noemen: Alpha Credit,
gemachtigde: A. Niekus,
t e g e n

[gedaagde] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats, ten deze uitdrukkelijk woonplaats
gekozen hebben op een briefadres te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

Verloop van de procedure

Bij exploot van dagvaarding van 28 mei 2019 heeft Alpha Credit gevorderd dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.982,07 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
[gedaagde] heeft geen uitstel verzocht en evenmin uiterlijk op de in de dagvaarding vermelde terechtzitting geantwoord.
Tegen [gedaagde] is verstek verleend.
Bij tussenvonnis van 19 juli 2019 is Alpha Credit in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het toepasselijke recht. Bij akte heeft Alpha Credit daaraan voldaan.

Gronden van de beslissing

Alpha Credit heeft in haar akte nadrukkelijk voor toepassing voor Nederlands recht gekozen en daarbij gesteld dat [gedaagde] door deze rechtskeuze niet in zijn belang is geschaad.
Vastgesteld wordt dat Alpha Credit een in België gevestigd bedrijf is. Ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst ten behoeve van een auto was [gedaagde] , die als consument wordt aangemerkt, eveneens woonachtig in België. Blijkens de dagvaarding heeft [gedaagde] inmiddels domicilie gekozen te [woonplaats] . De kantonrechter is er ambtshalve mee bekend dat dit een briefadres is.
Gesteld noch gebleken is dat in de overeenkomst een rechtskeuze is gemaakt. De eenzijdige keuze van Alpha Credit in deze procedure voor Nederlands recht mist rechtsgevolg. De stelling dat [gedaagde] niet in zijn belang is geschaad, wat van de juistheid daarvan ook zij, is in dat verband niet relevant.
Toepassing van Nederlands recht op de overeenkomst, als het recht van de huidige woonplaats van [gedaagde] kan op grond van artikel 6 van Rome I indien Alpha Credit als de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in Nederland als land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land. Indien niet is voldaan aan deze onder gestelde eisen, wordt het recht dat van toepassing is op een overeenkomst gesloten tussen een consument en een verkoper vastgesteld op basis van de artikelen 3 en 4.
Gesteld noch gebleken is dat Alpha Credit commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in Nederland of zich richt op enig ander land waaronder Nederland.
Nu de overeenkomst is gesloten in België, beide partijen ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst in België gevestigd waren, respectievelijk woonde en de kredietverschaffing betrekking had op de aankoop van een auto waarvan, bij gebreke van een andersluidend standpunt, uit de stukken wordt aangenomen dat deze in België is aangeschaft, is naar het oordeel van de kantonrechter Belgisch recht op de overeenkomst van toepassing.
In het Belgisch recht is in het Wetboek van Economisch Recht, afdeling VII het consumentenkrediet geregeld.
In artikel VII.70 is ten aanzien van de precontractuele informatieverplichtingen bepaald dat, voordat de consument door een kredietovereenkomst of een kredietaanbod wordt gebonden, de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en de eventueel door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de gepersonaliseerde informatie verstrekt noodzakelijk om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. Die informatie is in genoemd artikel uitgewerkt en betreft een groot aantal vereisten. Die informatie wordt, op een duurzame drager verstrekt met behulp van het formulier "Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet (SECCI)". De kredietgever en, desgevallend, de kredietbemiddelaar worden inzake consumentenkrediet geacht te hebben voldaan aan de voorschriften van deze paragraaf wanneer zij de SECCI hebben verstrekt.
Artikel VII.201 bepaalt vervolgens dat onverminderd de andere gemeenrechtelijke sancties, de rechter de consument kan ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsintresten en zijn verplichtingen verminderen tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst of tot het ontleende bedrag wanneer de kredietgever de verplichtingen bedoeld in de artikelen VII.70 10 niet heeft nageleefd. In die gevallen behoudt de consument het voordeel van de betaling in termijnen.
De overeenkomst tussen partijen is gesloten op 4 juli 2016. Het betreft een consumentenkrediet met een kredietbedrag van € 13.980,00 en een totaal terug te betalen bedrag van € 15.271,68 in 48 maandelijkse termijnen van € 318,16. In de overeenkomst is Auto Elektro Peeters als kredietbemiddelaar opgenomen en betreft het de aankoop van een auto.
In de overgelegde kopie van de overeenkomst is voorgedrukt opgenomen dat de kredietgever de verplichting heeft de Europese standaardinformatie aan de consument te overhandigen en is verder voorgedrukt opgenomen dat de kredietbemiddelaar verklaart de SECCI aan de consument te hebben gegeven. Verder is in die overeenkomst het netto loon van € 1.700,00 opgenomen bij Van Gend & Loos, een huur van € 500,00 en is vermeld dat [gedaagde] vrijgezel is.
Gesteld noch gebleken is echter dat Alpha Credit aan de voorgenoemde precontractuele verplichtingen van artikel VII.70 heeft voldaan. In de dagvaarding wordt daarover niet gesteld en ook uit de stukken blijkt niet dat de noodzakelijke informatie is verstrekt voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. Een ingevulde SECCI bevindt zich niet bij de stukken. Ook overigens blijkt nergens uit dat voorafgaand aan de ondertekening van de kredietovereenkomst het formulier aan [gedaagde] is verstrekt. Uit de standaard bewoordingen in de overeenkomst lijkt het er eerder op dat de SECCI gelijk met de kredietovereenkomst wordt opgesteld en wordt afgegeven. Daarmee wordt in ieder geval niet voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen van Alpha Credit jegens [gedaagde] . Een toelichting op dit punt is door Alpha Credit niet verstrekt.
Daarbij wordt nog overwogen dat het Hof van Justitie van de EU in het arrest van 18-12-2014, ECLI:EU:C:2014:2464 (CA Consumer Finance/Bakkaus cs ), derhalve voor de totstandkoming van onderhavige overeenkomst, al heeft overwogen dat artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het er zich enerzijds niet tegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, op voorwaarde dat het toereikende informatie betreft en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken. Gesteld noch gebleken is dat deze bewijsstukken van het opgegeven inkomen en de huur door Alpha Credit zijn gevraagd en door [gedaagde] voor de totstandkoming van de overeenkomst zijn verstrekt ter controle van de verklaringen van [gedaagde] .
Bij het vorenstaande wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] weliswaar niet in de procedure is verschenen en geen verweer heeft gevoerd, maar dat de consumentenrechtelijke bepaling door de kantonrechter ambtshalve moeten worden toegepast. Daarbij wordt verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 5 maart 2020, C 679/18 OPR Finance s.r.o. vs GK
: “In dit verband moet worden vastgesteld dat het Hof herhaaldelijk heeft gewezen op de verplichting van de nationale rechter om ambtshalve te onderzoeken of een aantal bepalingen van het Unierecht inzake consumentenbescherming zijn geschonden (arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Die eis is gerechtvaardigd door de overweging dat het beschermingsstelsel volgens vaste rechtspraak van het Hof op de gedachte berust dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de verkoper beschikt, wat ertoe leidt dat hij met de door de verkoper vooraf opgestelde voorwaarden instemt zonder op de inhoud daarvan invloed te kunnen uitoefenen (arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Uit artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/48, gelezen in het licht van overweging 28 ervan, volgt dat de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument moet beoordelen alvorens een kredietovereenkomst te sluiten, in voorkomend geval door het relevante gegevensbestand te raadplegen. In dat verband dient in herinnering te worden gebracht dat deze verplichting, overeenkomstig overweging 26 van die richtlijn, tot doel heeft om kredietgevers op hun verantwoordelijkheid te wijzen en te voorkomen dat zij krediet verstrekken aan consumenten die niet kredietwaardig zijn. Voor zover een dergelijke verplichting ertoe strekt de consument te beschermen tegen de risico’s van een bovenmatige schuldenlast en insolvabiliteit, draagt deze bovendien bij tot de verwezenlijking van het doel van richtlijn 2008/48, dat – zoals blijkt uit de overwegingen 7 en 9 ervan – erin bestaat om ter zake van het consumentenkrediet op een aantal kerngebieden een volledige harmonisatie tot stand te brengen die nodig is om te waarborgen dat alle consumenten in de Europese Unie een grondige en gelijkwaardige bescherming van hun belangen genieten en om de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken (arrest van 27 maart 2014, LCL Le Crédit Lyonnais, C‑565/12, EU:C:2014:190, punt 42). Die verplichting is dan ook van wezenlijk belang voor de consument. Voorts bestaat er een niet te verwaarlozen gevaar dat de consument, met name uit onwetendheid, zich niet zal beroepen op een rechtsregel die ertoe strekt hem te beschermen (arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Uit het voorgaande volgt dat, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld met betrekking tot de nakoming van de informatieplicht van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48, die eveneens bijdraagt tot de verwezenlijking van het in punt 21 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doel van deze richtlijn, een effectieve consumentenbescherming niet kan worden bereikt indien de nationale rechter niet verplicht is om, zodra hij over de daartoe noodzakelijke feitelijke en juridische gegevens beschikt, ambtshalve te beoordelen of de in artikel 8 van voornoemde richtlijn neergelegde verplichting van de kredietgever is nagekomen (zie naar analogie arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punten 66 en 70). Bovendien moet de nationale rechter, wanneer hij ambtshalve een schending van die verplichting heeft vastgesteld, met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, daaraan alle consequenties verbinden die naar nationaal recht uit die schending voortvloeien, zonder te wachten tot de consument een verzoek in die zin indient, mits de sancties waarin het nationaal recht voorziet voldoen aan de vereisten van artikel 23 van richtlijn 2008/48, zoals uitgelegd door het Hof (zie in die zin arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punten 71, 73 en 74). In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat artikel 23 van die richtlijn ten eerste bepaalt dat de sanctieregeling die geldt voor inbreuken op overeenkomstig artikel 8 van de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, op zodanige wijze moet worden opgezet dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en ten tweede dat de lidstaten alle maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast.”
Op grond van het vorenstaande is de vordering slechts toewijsbaar voor het kredietbedrag van € 13.980,00 en kan [gedaagde] deze in maandelijkse termijnen van € 318,16 afbetalen. Rente en andere kosten als gevorderd zijn niet toewijsbaar. Voor zover door [gedaagde] betalingen zijn gedaan en Alpha Credit deze in mindering heeft gebracht op in rekening gebrachte rente, is dit niet toegestaan. Betalingen blijken niet uit het dossier, maar dienen indien deze zijn gedaan in mindering te strekken van de hoofdsom.
Bij deze uitslag wordt [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten, met dien verstande dat de kosten van de extra akte voor rekening van Alpha Credit blijft, nu deze informatie ook in de dagvaarding opgenomen had kunnen worden.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] aan Alpha Credit te voldoen € 13.980,00 ter zake van de hoofdsom en bepaalt dat deze in opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 318,16 kan worden voldaan;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van Alpha Credit tot aan deze uitspraak begroot op: € 85,18 aan explootkosten, € 360,00 aan salaris gemachtigde en € 972,00 aan griffierecht, één en ander, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 130,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.