In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Ymere en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Ymere vorderde de ontruiming van de door [gedaagde] gehuurde sociale huurwoning vanwege ernstige overlast die hij zou veroorzaken. De overlast bestond uit geluidsoverlast, vervuiling van gemeenschappelijke ruimtes en bedreigingen aan buren. Ymere had meerdere klachten ontvangen van andere bewoners en had geprobeerd de situatie te verhelpen door gesprekken met [gedaagde] en het plaatsen van een geluidsmeter. Ondanks deze inspanningen ontkende [gedaagde] de beschuldigingen en voerde hij aan dat de klachten niet voldoende bewezen waren, vooral in het licht van de coronamaatregelen die ontruimingen bemoeilijkten.
De rechtbank oordeelde dat de overlast door [gedaagde] ernstig en structureel was, en dat er voldoende bewijs was van zijn betrokkenheid bij de klachten. De rechtbank wees de vordering van Ymere toe, met uitzondering van de bepaling dat Ymere zelf de ontruiming moest uitvoeren, wat in strijd was met de wet. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op twee maanden, en [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukte dat ontruiming een uiterste middel is, maar dat in dit geval de omstandigheden dat rechtvaardigden.