ECLI:NL:RBAMS:2020:2604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
7936071 CV EXPL 19-16340
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van openstaande termijnfactuur en jaarnota in het kader van een energieovereenkomst op afstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Nutsservices B.V. h.o.d.n. Budget Energie (eiseres) en een gedaagde die niet is verschenen. De eiseres vorderde betaling van € 156,56 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, wegens onbetaalde termijnfacturen en een jaarnota. De eiseres stelde dat er op 23 december 2016 een overeenkomst via internet was gesloten, maar heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zij aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres niet de benodigde informatie heeft verstrekt aan de consument, zoals vereist door de wet. Hierdoor was de vordering onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en de eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij tot op heden op nihil zijn begroot. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan informatieverplichtingen bij overeenkomsten op afstand, en dat een gebrek aan bewijs kan leiden tot afwijzing van vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7936071 CV EXPL 19-16340
vonnis van: 14 mei 2020
fno.: 399

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Nutsservices B.V. h.o.d.n. Budget Energie
gevestigd te Amsterdam
eiseres
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

Verder verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 29 augustus 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen, en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 24 oktober 2019 een akte, met producties, ingediend en daarbij haar vordering verminderd. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eisende partij vordert - na vermindering van eis - betaling van € 156,56 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten. Volgens eisende partij heeft gedaagde partij zowel de termijnfactuur van april 2018 niet voldaan als de jaarnota van 19 februari 2018. Na verrekening met het tegoed van de eindnota, enkele aflossingen, een betaling van € 60,- “na interventie v/d deurwaarder” en een betaling na dagvaarding van € 138,00 resteert een openstaand bedrag van € 156,56 ter zake van de termijnfactuur van april 2018.
Eisende partij stelt dat zij met gedaagde partij op 23 december 2016 via internet een overeenkomst is aangegaan en dat deze door gedaagde partij met ingang van 9 mei 2018 is beëindigd. Eisende partij heeft daarbij – voor zover van belang – de volgende stukken overgelegd:
a. een leveringsovereenkomst elektriciteit en gas –particulier, gedateerd 23 december 2016;
b. actievoorwaarden Budget Energie
c. een tarievenblad voor gas en elektriciteit “1 jaar vast –particulier”;
d. een informatieblad met betrekking tot overstappen;
e. een instructieblad voor ontbinding/herroeping, met bijgevoegd het formulier voor ontbinding/herroeping;
f. een termijnfactuur van 1 april 2018 ten bedrage van € 253,00;
g. de eindnota van 4 juni 2018, waaruit een door gedaagde partij te ontvangen bedrag van € 281,38 blijkt;
h. per email verzonden aanmaningen en een zogenaamde 14-dagenbrief van 24 juni 2019.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Verder wordt vastgesteld dat gedaagde partij een consument is, zodat ambtshalve moet worden getoetst of eisende partij aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan, of sprake is van een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden dan wel van oneerlijke handelspraktijken.
Eisende partij heeft ondanks dat zij daartoe de gelegenheid heeft gekregen, de jaarnota niet overgelegd. Nu deze nota onderdeel uitmaakt van de vordering (zelfs voor het grootste deel) is de vordering onvoldoende onderbouwd. Weliswaar noemt eisende partij in de dagvaarding de factuurdatum (19 februari 2018), het factuurnummer ( [nummer] ) en het factuurbedrag (€ 582,94), maar zonder factuur kan niet worden geverifieerd waar de factuur precies op ziet en of daarbij kosten of boetes in rekening zijn gebracht. De vordering wordt voor wat betreft deze factuur daarom afgewezen.
Daarmee resteert de vordering met betrekking tot de termijn factuur van april 2018.
Eisende partij stelt dat de overeenkomst via internet is gesloten, zodat sprake is van een overeenkomst op afstand. Op grond van artikel 6:230m lid 1 jo. 6:230v lid 1 BW was eisende partij daarom verplicht om voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst – kort gezegd – op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230m lid 1 BW opgesomde informatie aan de consument te verstrekken. Voor wat betreft:
- de voornaamste kenmerken van de zaak of dienst,
- de (totale) prijs en bijkomende kosten,
- de duur van de overeenkomst of, wanneer de overeenkomst voor onbepaalde duur is of stilzwijgend wordt verlengd, de voorwaarden voor opzegging en
- de minimumduur
had eisende partij daarbij, onmiddellijk voorafgaand aan het plaatsen van de bestelling, tevens op een in het oog springende wijze op deze informatie moeten wijzen (zie artikel 6:230v lid 2 jo. 6:230m lid 1 sub a, e, o, p BW).
Het doel van artikel 6:230m lid 1 BW is om de consument de mogelijkheid te geven een weloverwogen besluit te nemen over zijn aankoop. Een verwijzing achteraf naar waar de informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW op de website dan wel in de algemene voorwaarden kan worden gevonden is, gelet op voornoemd doel, in beginsel niet afdoende. Op grond van artikel 6:230v lid 7 BW dient eisende partij aan de consument binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst een bevestiging van de overeenkomst te verstrekken (met daarin voor zover eisende partij deze niet al heeft verstrekt alle informatie) op een duurzame gegevensdrager.
Wat betreft de precontractuele informatieverplichtingen licht eisende partij toe dat een klant – in dit geval gedaagde partij – via internet diverse stappen doorloopt. Daarbij wordt uitdrukkelijk aangegeven welke producten de klant wenst, wat de tarieven voor die producten zijn, de btw en de (energie)belasting die daarbij komt en de vaste leveringskosten. Het is voor eisende partij niet mogelijk om het aanvraag proces van gedaagde partij over te leggen, omdat zij deze informatie niet kan bewaren. Gedaagde partij heeft de overeenkomst bevestigd en die is daarmee gesloten.
Uit voorgaande kan niet worden opgemaakt dat eisende partij, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan haar informatieverplichtingen jegens gedaagde partij heeft voldaan. Zo heeft zij niet gesteld dat zij gedaagde partij onmiddellijk voor het plaatsen van de bestelling heeft gewezen op duur van de overeenkomst, voorwaarden voor opzegging en de minimum duur van de overeenkomst zoals is vereist. Voorts heeft eisende partij niet gesteld en onderbouwd dat zij aan gedaagde partij de overige informatie uit artikel 6:230m BW heeft verstrekt, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan.
Wat betreft de contractuele informatieverplichtingen heeft eisende partij gesteld dat de klant na het sluiten van de overeenkomst direct op het opgegeven e-mailadres de leveringsovereenkomst ontvangt met de toepasselijke voorwaarden, tarieven, informatie overstappen en het formulier herroeping. In de bevestigingsmail, die zij helaas niet kan overleggen, wordt gedaagde partij nogmaals kort uitgelegd welke overeenkomst is gesloten en gewezen op het recht de overeenkomst binnen veertien dagen te kunnen herroepen. Door eisende partij is de overeenkomst van 6 november 2017 in het geding gebracht en het daarbij behorende tarievenblad, overstapinformatie en herroepingsformulier.
Eisende partij heeft niet de e-mail overgelegd waarbij zij de overeenkomst met bijlagen aan gedaagde partij zou hebben bevestigd. Ook is door haar niet duidelijk uiteengezet, onderbouwd door bijvoorbeeld schermafdrukken, dat verzending van een dergelijk bericht tot de standaard procedure behoort, in welk geval het onaannemelijk zou kunnen worden geacht dat het betreffende bericht in het onderhavige geval niet is verzonden, wat de concrete inhoud van een dergelijk bericht is en welke bijlagen daarbij zijn gevoegd.
Op basis van de door eisende partij verstrekte gegevens kan er niet van worden uitgegaan dat eisende partij de overeenkomst aan gedaagde partij heeft bevestigd, zoals is vereist volgens artikel 6:230v lid 7 BW. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat niet (volledig) aan de verplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW is voldaan.
Gelet op de jurisprudentie van het HvJEU dient de sanctie daarop doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig te zijn. Dat betekent dat de vordering, ook indien voor het overige aan de voorwaarden voor toewijsbaarheid is voldaan, niet zonder meer kan worden toegewezen. Daarvan zou immers een onjuist signaal uitgaan naar handelaren die wel volledig aan hun verplichtingen voldoen. Anderzijds kan een algehele afwijzing van de vordering niet als ‘evenredig’ worden aangemerkt. Een en ander geeft de kantonrechter aanleiding de hoofdsom gedeeltelijk toe te wijzen. Afwijzing van 50% van de toewijsbaar geachte hoofdsom acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige sanctie als hiervoor bedoeld.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat in beginsel een bedrag van € 126,50 (50% van de termijnfactuur van april 2017 ad € 253,00) toewijsbaar is. Gelet op de stelling van eisende partij dat zij het tegoed van de eindnota en de betaling van € 138,00 in mindering heeft gebracht op de openstaande vorderingen, moet worden geconcludeerd dat dit bedrag reeds is voldaan.
De vordering moet dan ook worden afgewezen.
Als in het ongelijk gestelde partij, wordt eisende partij veroordeeld in de kosten van het geding.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten die aan de zijde van gedaagde partij tot op heden begroot worden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.