ECLI:NL:RBAMS:2020:2598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
13-741042-19 (A) 13-047629-19 (B) (gev ttz) en 13-079757-19 (C) (gev ttz)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging door middel van braak en een valse sleutel, wederspannigheid en belediging politieambtenaren

Op 28 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder diefstal in vereniging, wederspannigheid en belediging van politieambtenaren. De zaak betreft drie afzonderlijke parketnummers: 13/741042-19 (A), 13/047629-19 (B) en 13/079757-19 (C). De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld na een terechtzitting op 14 februari 2020. De officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Gaalen, vrijspraak heeft bepleit voor het vuurwapenbezit in zaak B.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in zaak A schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak op 8 mei 2019, waarbij hij samen met anderen goederen heeft weggenomen. In zaak C heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van twee politieambtenaren op 20 februari 2019. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde in zaak B, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wetenschap had van het vuurwapen dat in de auto werd aangetroffen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling en begeleid wonen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waarbij de vorderingen tot een totaal van € 197,99 en € 200,00 zijn toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. R.A. Overbosch als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741042-19 (A), 13-047629-19 (B) (gev. ttz) en 13-079757-19 (C) (gev. ttz)
Datum uitspraak: 28 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich
in zaak A schuldig heeft gemaakt aan
1. een woninginbraak aan de [adres 2] op 8 mei 2019,
samen met een ander of anderen;
2. zich met geweld verzetten tegen zijn aanhouding op 8 mei 2019 te Amsterdam;
in zaak B:
het voorhanden hebben van een vuurwapen op 3 februari 2019 te Amsterdam samen met een ander of anderen;
in zaak C:
het beledigingen van twee politieagenten op 20 februari 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte in de zaken A en C, gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie erop gewezen dat verdachte heeft verklaard: “Vuurwapen is een groot woord”. Gelet hierop was verdachte kennelijk op de hoogte van het wapen en dat het een gaspistool betrof.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen zoals ten laste gelegd in zaak B. Anders dan dat verdachte is aangetroffen in een auto die toebehoort aan een ander en waarin later een vuurwapen wordt gevonden, bevat het dossier geen bewijsmiddelen die maken dat bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. Van het aangetroffen DNA-spoor op het vuurwapen is gebleken dat dit niet aan verdachte toebehoort.
De raadsman heeft ten aanzien van de overige feiten geen inhoudelijk verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak voor het ten laste gelegde in zaak B
De rechtbank acht, met de raadsman, niet bewezen hetgeen in zaak B ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen in de tas in de kofferbak van de auto waarin hij is aangetroffen door de politie. Ook de verklaring van verdachte (“Vuurwapen is een groot woord”) maakt dit niet anders nu deze verklaring van verdachte op verschillende manieren kan worden uitgelegd. Het is niet duidelijk in reactie waarop hij dit heeft gezegd en hieruit kan niet worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen in de kofferbak.
3.3.2
Bewezenverklaring voor het ten laste gelegde in de zaken A en C
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak en goederen en een geldbedrag heeft weggenomen.
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich met geweld heeft verzet tegen politieambtenaar [persoon 1] toen zij hem wilde aanhouden. Ten aanzien van het verzet van verdachte tegen [persoon 1] tijdens zijn aanhouding heeft verdachte ter zitting erkend dat hij zich heeft losgerukt maar dat hij [persoon 1] daarbij niet heeft geslagen en geschopt. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte verzet heeft gepleegd op de wijze waarop het aan hem ten laste is gelegd en baseert zich daarvoor op het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van [persoon 1]. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de betrouwbaarheid hiervan te twijfelen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak C, de belediging van twee politieambtenaren, heeft verdachte ter zitting een bekennende verklaring afgelegd. Samen met de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 in zaak A:
op 8 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen uit een woning gelegen aan de [adres 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een of meer elektronische apparaten en
- een of meer tassen (met inhoud) en
- een kledingstuk en
- een portemonnee en
- een paspoort, op naam van [persoon 2], en
- een geldbedrag, toebehorend aan [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4], waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot die woning hebben verschaft en die weg te nemen goederen en het geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de huissleutel uit het sleutelkastje en braak;
Ten aanzien van feit 2 in zaak A:
hij op 8 mei 2019 te Amsterdam, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [persoon 1], agent politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van haar bediening, te weten noodhulpassistentie en de aanhouding van hem, verdachte ter zake overtreding van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, door te rukken en te trekken in een richting anders dan die waarin die ambtenaar hem wilde geleiden en meermalen tegen de benen van voornoemde [persoon 1], te schoppen en haar te slaan;
ten aanzien van zaak C:
hij op 20 februari 2019 te Amsterdam, opzettelijk twee ambtenaren, te weten [persoon 5], werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jij bent een vieze flikker" en "je bent gewoon een hoerenkind" en "Kankerhoeren moeder" en "vuile flikker" en "hij is gewoon een flikker", en [persoon 6], werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "je bent een flikker".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte een taakstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke straf. Ten aanzien van de duur daarvan heeft de raadsman verwezen naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS en zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak waarbij zij goederen en geld hebben weggenomen. Woninginbraken zijn buitengewoon ergerlijke feiten, die niet alleen overlast en financiële schade mee brengen, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de maatschappij in het algemeen veroorzaken.
Verdachte heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich met geweld tegen een opsporingsambtenaar te verzetten. Dit handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de belediging van twee politieagenten. De verdachte heeft het gezag van de politieagenten ondermijnd en de agenten in hun eer en goede naam aangetast door kwetsende woorden te gebruiken.
De reclassering heeft op 3 februari 2020 een rapport opgemaakt over verdachte. Uit het rapport blijkt, kort samengevat, dat verdachte nadat hij begin oktober 2019 zijn enkelband heeft doorgeknipt niet meer in beeld is geweest bij zowel de reclassering, als de politie, WPI en de casusregisseur.
De reclassering acht gelet op de risicofactoren echter wel interventies geïndiceerd en ziet daartoe reclasseringsmogelijkheden. Verdachte heeft zich tot oktober 2019 opengesteld voor begeleiding en er leek sprake te zijn van ingangen voor gedragsverandering. Verdachte leek hulp te accepteren, iets dat hij eerder niet deed. Om recidive te voorkomen, is het van belang dat verdachte begeleid zal gaan
Wonen, het liefst buiten Amsterdam. Weggaan uit zijn oude omgeving die aan hem blijft trekken is
een vereiste. Een belangrijke voorwaarde is dat verdachte zal meewerken aan screening en/of nadere
diagnostiek, zodat duidelijk wordt wat de (on)mogelijkheden van verdachte zijn en welke
begeleiding er bij hem zal aansluiten. Een enkelband hoeft volgens de reclassering geen onderdeel meer uit te maken van het begeleidingstraject. Ook zonder enkelband kan verdachte laten zien in hoeverre hij zelf in staat is om zijn leven op een gestructureerde manier vorm te geven.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich inzetten voor een passende dagbesteding zoals het volgen van een opleiding en/of het hebben van werk.
De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij blij is dat de reclassering zich nogmaals wil inzetten voor hem en dat hij aan de geadviseerde voorwaarden zal meewerken. De rechtbank vindt dat verdachte de kans moet krijgen om verder te gaan met het eerder met de reclassering ingezette traject. Verdachte lijkt oprecht in zijn voornemen zijn leven weer op de rit te willen krijgen met hulp van de reclassering en het is te prijzen dat hij daartoe de eerste aanzet heeft gegeven door tevens ter zitting te verschijnen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. Gelet op de vrijspraak van het vuurwapenbezit en de oriëntatiepunten van het LOVS zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie geëist, aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van twee maanden met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd van twee jaren. Tevens zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren worden opgelegd met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten een handschoen, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het in zaak A bewezen geachte is begaan.
Bewaring rechthebbende(n)
De twee in beslag genomen mobiele telefoons worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 3] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 487,99 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft de vordering betwist en gesteld dat de vordering niet op basis van de nieuwwaarde van de goederen kan worden toegewezen.
De waarde van de zonnebril en de tas schat de rechtbank op 50% van de gevorderde schade nu niet duidelijk is wanneer deze goederen zijn aangeschaft en wat de dagwaarde is. De gevorderde schade met betrekking tot de Apple Iphone is gebaseerd op een refurbished model zodat dit deel van de vordering volledig zal worden toegewezen. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 197,99 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 3], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 197,99.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1685,92 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft de vordering betwist en gesteld dat de vordering niet op basis van de nieuwwaarde van de Playstation kan worden toegewezen. De kosten voor de vervanging van de deur(en) en het slot komen voor rekening van de verhuurder van de woning en kunnen niet door de benadeelde partij gevorderd worden. De schade met betrekking tot de jas kan niet worden toegewezen nu hiertoe bewijsstukken ontbreken en de vordering derhalve onvoldoende is onderbouwd.
De schade ten aanzien van de Playstation schat de rechtbank op € 200,00, overeenkomstig de dagwaarde. Voor het overige ten aanzien van dit deel van de vordering zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Van de gevorderde schade voor de vervanging van de deur(en) en het slot is niet gebleken dat deze kosten voor rekening van de benadeelde partij komen waardoor niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van rechtstreekse schade. Dit deel van de vordering zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de Moncler jas ook niet-ontvankelijk verklaren nu op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat deze schade in direct verband staat met het bewezen geachte feit.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 200,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De behandeling van het overige deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 200,00.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311, 266, 267, 180 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 in zaak A:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en een valse sleutel;
ten aanzien van feit 2 in zaak A:
wederspannigheid;
ten aanzien van zaak C:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Delict preventie alsook het middelengebruik van betrokkene zal aan bod komen en het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te
bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde volgt een opleiding en/of werk en moet meewerken aan het verkrijgen van een passende dagbesteding en moet zich hier ook actief voor inzetten. Veroordeelde moet meewerken aan de
aanwijzingen en voorwaarden die WPI aan hem stelt.
De rechtbank geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering (adres: [adres 3] te Amsterdam) zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstraf van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart verbeurd:
1
STK Handschoen 5750201
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1
STK Zaktelefoon HUAWEI 5748050
1
STK Zaktelefoon 5748051
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]toe tot een bedrag van € 197,99 (honderdzevenennegentig euro en negenennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] aan de Staat € 197,99 (honderdzevenennegentig euro en negenennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]toe tot een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 200,00 (tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2020.