ECLI:NL:RBAMS:2020:2585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
13/751208-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 14 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Köln. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 2 maart 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1974, was gedetineerd in een Nederlandse Penitentiaire Inrichting en heeft de zitting via videoverbinding bijgewoond. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldde zeven strafbare feiten, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor feit 2 moest worden geweigerd, terwijl de overlevering voor de overige feiten werd toegestaan. De rechtbank heeft ook de garantie van de Hoofdofficier van justitie te Keulen in overweging genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland werd veroordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De beslissing om de overlevering toe te staan voor de feiten 1 en 3 tot en met 7 werd genomen, terwijl voor feit 2 de overlevering werd geweigerd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751208-20
RK nummer: 20/1192
Datum uitspraak: 14 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 februari 2020 door het
Amtsgericht Köln(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats 1],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) [plaats 2],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Schriftelijke uitwisseling van standpunten
De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, heeft bij e-mail van 23 april 2020 zijn standpunt ingediend. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, heeft vervolgens bij e-mail van dezelfde datum haar standpunt ingediend.
Zitting
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 april 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft de zitting via een videoverbinding vanuit de PI bijgewoond. Hij is bijgestaan door zijn raadsman, die de zitting via een telefoonverbinding heeft bijgewoond. Ook is de opgeëiste persoon bijgestaan door een tolk in de Turkse taal, die aanwezig was in de zittingszaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Kölnvan
3 februari 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
In het EAB zijn zeven feiten opgesomd. Een officier van justitie verbonden aan de
Staatsanwaltschaft Kölnheeft in antwoord op een door de (Nederlandse) officier van justitie gestelde vraag bij e-mail van 20 maart 2020 verklaard dat de opgeëiste persoon niet betrokken was bij feit 2 (zaak 7). De rechtbank zal de overlevering daarom voor dit feit weigeren.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB en in de aanvullende e-mail van 20 maart 2020 vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Overlevering van een Nederlander kan volgens artikel 6, eerste lid, OLW worden toegestaan voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hiervoor weergegeven bepaling is volgens artikel 6, vijfde lid, OLW eveneens van toepassing op een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon, die de Turkse nationaliteit heeft, voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van justitie te Keulen heeft bij schrijven van 14 april 2020 ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Er wordt toegezegd dat de vervolgde persoon ingeval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van de geldende versie van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 d.d. 05-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland teruggestuurd zal worden.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • onderzoek is aangevangen in Duitsland;
  • bewijsmateriaal bevindt zich in Duitsland;
  • medeverdachten worden in Duitsland vervolgd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1 en 3 tot en met 7 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor feit 2 moet zij worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon],aan het
Amtsgericht Köln(Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB onder 1 en onder 3 tot en met 7 omschreven feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon],voor zover het EAB betrekking heeft het in het EAB onder 2 omschreven feit, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.