Op 1 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van diefstal van een voertuig op 2 februari 2020. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 april 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie afgewogen. De verdediging stelde dat de vordering tot overlevering ongegrond was, omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit onvoldoende was beschreven. De officier van justitie daarentegen betoogde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de diefstal. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen.
De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij de relevante wetsartikelen heeft genoemd, waaronder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.