ECLI:NL:RBAMS:2020:2580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
13/751113-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel in strafzaak van diefstal

Op 1 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van diefstal van een voertuig op 2 februari 2020. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 april 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie afgewogen. De verdediging stelde dat de vordering tot overlevering ongegrond was, omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit onvoldoende was beschreven. De officier van justitie daarentegen betoogde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de diefstal. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij de relevante wetsartikelen heeft genoemd, waaronder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751113-20
RK nummer: 20/812
Datum uitspraak: 1 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 februari 2020 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
ter zitting opgegeven naam:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex ‘ [locatie] ’ te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft, maar dat zijn voornaam moet zijn ‘ [naam 1] ’ en zijn achternaam ‘ [naam 2] ’. Er is hierdoor bij de rechtbank geen twijfel ontstaan dat de persoon die voor de rechtbank is verschenen dezelfde persoon betreft als waar het EAB op ziet.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van
3 februari 2020. Uit Form A volgt dat dit bevel tot aanhouding is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (referentienummer: 2020/006).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten de e-mail van 17 april 2020. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van deze onderdelen zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot overlevering ongegrond moet worden verklaard. Uit de omschrijving van het strafbare feit in het EAB blijkt enkel dat op het moment dat de heer [persoon] de BMX X5 in de gemeente Sluis aantreft, de opgeëiste persoon daar ook wordt opgemerkt. Op welke wijze en onder welke omstandigheden dit heeft plaatsgevonden, staat echter niet omschreven. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit is aldus onvoldoende beschreven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon is gevraagd. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt gezocht in verband met de verdenking dat hij zich op 2 februari 2020 heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een voertuig. Het feit is daarmee genoegzaam omschreven.
De officier van justitie heeft het Nederlandse proces-verbaal van de politie (te weten :een mutatierapport) overgelegd waaruit de concrete betrokkenheid van de opgeëiste persoon zou blijken. De eigenaar van het gestolen voertuig heeft hem via GPS gevolgd tot aan Sluis. Daar zag hij de bestuurder van zijn voertuig uitstappen en weglopen. Hij heeft het signalement van de bestuurder en de richting waarin hij liep doorgegeven aan de Nederlandse politie, die hem vervolgens heeft aangehouden in de directe omgeving.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsman niet kan slagen. De opgeëiste persoon wordt, kort gezegd, door de Belgische autoriteiten verdacht van diefstal in vereniging van een personenauto door middel van onder meer braak en/of valse sleutels in de nacht van 3 februari 2020 te Maldegem. Het is voor de opgeëiste persoon dan ook voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten.

4.Strafbaarheid, feit waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming en/of valse sleutels.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Voor toewijzing van een onschuldverweer is slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor bij de rechtbank is aangetoond. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • het slachtoffer bevindt zich in België;
  • het bewijs bevindt zich grotendeels in België, en;
  • de rechtsorde is in België geschokt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 1 mei 2020.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.