ECLI:NL:RBAMS:2020:2578

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
13/751038-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verdachte zonder rechtmatig verblijf in Nederland

Op 12 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Freiburg in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 20 januari 2020 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van een strafbaar feit volgens Duits recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Tunesië, geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat zijn asielaanvraag niet leidt tot een weigering van de overlevering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het verweer van de verdediging verworpen, waarbij werd gesteld dat er een garantie voor terugkeer naar Nederland moest zijn. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet onder de bescherming van de Dublin-verordening valt, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751038-20
RK nummer: 20/325
Datum uitspraak: 12 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 november 2019 door het
Amtsgericht Freiburg(Kantongerecht Freiburg), Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
ter zitting opgegeven naam:
[naam],
geboren te [geboorteplaats 1] (Tunesië) op [geboortedag 1] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘ [locatie] ’ te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Arabische (Tunesische) taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting, via telehoren, verklaard dat de naam ‘ [opgeëiste persoon] ’ een alias betreft waaronder hij bekend staat bij de Duitse autoriteiten en dat hij [naam] , geboren op [geboortedag 2] 1995 te [geboorteplaats 2] (Tunesië) is.
De verklaring van de opgeëiste persoon, in samenhang met de informatie uit het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met nummer PLl500-2020014471-2 waaruit blijkt dat naar aanleiding van de vingerafdrukken van de opgeëiste persoon het onderhavige EAB voor hem aanhangig is gemaakt, maken dat bij de rechtbank geen twijfel bestaat dat de persoon die voor de rechtbank is verschenen, dezelfde persoon is als waar het EAB op ziet.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Freiburg(Kantongerecht Freiburg) van 28 oktober 2019 (dossiernummer: 34 Gs 2828/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Voor toewijzing van een onschuldverweer is slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor bij de rechtbank is aangetoond. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat voordat overlevering kan plaatsvinden, een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de OLW dient te worden afgegeven. Uit de brief van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) van
23 april 2020, als bijlage gevoegd bij de e-mail van de officier van justitie van 24 april 2020, blijkt ten onrechte dat de opgeëiste persoon thans geen geldig verblijf in Nederland toekomt. Nu de opgeëiste persoon een verzoek tot het verkrijgen van asiel kenbaar heeft gemaakt en op dit verzoek nog niet is beslist, heeft de opgeëiste persoon tot het moment van die beslissing rechtmatig verblijf in Nederland. Met het indienen van de asielaanvraag heeft de opgeëiste persoon een verzoek om internationale bescherming gedaan, waarbij hij zich onder meer op het Vluchtelingenverdrag heeft beroepen. Om die reden dient hij te worden gelijkgesteld aan een Nederlander.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon onder de zogenoemde Dublin-verordening valt. Conform deze verordening en in samenhang met de eerdere asielaanvraag van de opgeëiste persoon dient hij niet in de eerste plaats aan Duitsland te worden overgeleverd, maar naar Frankrijk te worden gezonden, nu deze verordening in de rangorde van verdragsrechtelijke verplichtingen boven de Overleveringswet en het daaraan ten grondslag liggende kaderbesluit staat.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de OLW dient te worden afgegeven. Op basis van bovengenoemd bericht van de IND beschikt de opgeëiste persoon niet over rechtmatig verblijf in Nederland en hoeft een asielaanvraag hier niet in behandeling te worden genomen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is. Nu daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6, vijfde lid van de OLW, zijn het eerste tot en met het vierde lid van artikel 6 OLW niet van toepassing. Een zogeheten ‘terugkeergarantie’ is om die reden geen vereiste voor het toestaan van de overlevering.
Ook overigens levert de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland asiel heeft aangevraagd niet een grond tot weigering van de overlevering op (zie in deze zin artikel 9, eerste en tweede lid, Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), 26 juni 2013, L 180/60).
De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Freiburg(Kantongerecht Freiburg), Duitsland.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.