Op 12 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 26 februari 2020 en betreft strafbare feiten die volgens Belgisch recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1968 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, heeft verklaard de Nederlandse nationaliteit te bezitten en heeft zijn identiteit bevestigd tijdens het verhoor via telehoren op 28 april 2020.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft een onschuldverweer gevoerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit verweer niet kan slagen, aangezien de onschuld niet is aangetoond. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeert dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan.
De uitspraak is gedaan door de voorzitter mr. J.G. Vegter en de rechters mrs. J.A.A.G. de Vries en V.V. Essenburg, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, OLW.