ECLI:NL:RBAMS:2020:2567

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
AMS 20/1482
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek maatschappelijke opvang door gemeente Amsterdam op basis van zelfredzaamheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een vrouw die maatschappelijke opvang zocht. De vrouw, verzoekster, had zich op 17 september 2019 gemeld bij de Centrale Toegang Maatschappelijke Opvang (CTMO) in Amsterdam, maar haar verzoek werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De gemeente oordeelde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot maatschappelijke opvang, omdat zij als voldoende zelfredzaam werd beschouwd en haar problemen voornamelijk huisvestingsgerelateerd waren.

Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend die op 30 september 2019 werd afgewezen. Haar bezwaar tegen deze afwijzing werd op 10 december 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld, dat geregistreerd staat onder zaaknummer AMS 19/6809. Vanwege de coronamaatregelen vond er geen openbare zitting plaats, maar de voorzieningenrechter besloot op basis van het dossier en e-mailcorrespondentie te oordelen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de screening door de CTMO zorgvuldig was uitgevoerd en dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor maatschappelijke opvang. De voorzieningenrechter concludeerde dat de problematiek van verzoekster, hoewel aanwezig, niet leidde tot een recht op opvang, aangezien haar zorg goed geregeld was en zij eerder had gekozen voor opvang in Vlaardingen, die zij had afgewezen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1482

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekster om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat beroep staat bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AMS 19/6809. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus is een openbare zitting met instemming van zowel verzoekster als verweerder achterwege gebleven.
Verzoekster en verweerder hebben op 1 mei 2020 respectievelijk 4 mei 2020 per e-mail gereageerd op de eveneens per e-mail gestelde vragen van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter acht zich op grond van het dossier en de e-mailberichten voldoende geïnformeerd om zonder zitting een uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft zich op 17 september 2019 gemeld bij de Centrale Toegang Maatschappelijke Opvang (CTMO) met het verzoek gebruik te mogen maken van maatschappelijke opvang.
3. Verzoekster is bij de intake gescreend door de CTMO. Verweerder heeft de conclusies van de CTMO overgenomen en geoordeeld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot maatschappelijke opvang. Haar voornaamste probleem is een huisvestingsprobleem. Verzoekster wordt niet toegelaten tot maatschappelijke opvang omdat zij voldoende zelfredzaam is.
Standpunt verzoekster
4. Verzoekster voert aan dat de screening niet op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig is opgesteld en tot stand is gekomen. De screening mag daarom niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd. Verder blijkt uit de screening juist dat verzoekster tot de doelgroep voor maatschappelijke opvang behoort en aan de voorwaarden voor toelating voldoet. Zij is in de screening beperkt zelfredzaam bevonden, er is aangekruist dat sprake is van psychosociale problematiek dat op het formulier wordt gedefinieerd als beperkte zelfredzaamheid en haar problemen bestaan niet alleen uit het dakloos zijn. Er zijn ook medische problemen en verzoekster komt uit een situatie van huiselijk geweld. Tot slot heeft verweerder de hardheidsclausule ten onrechte niet toegepast.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de problematiek die er mogelijk speelt op de gebieden van financiën, medische situatie en maatschappelijke participatie redelijk tot goed onder controle is. Verweerder ziet geen reden te twijfelen aan de conclusie van de CTMO dat verzoekster zelfredzaam is en niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang.
Oordeel van de voorzieningenrechter
6.1
Om in aanmerking te komen voor maatschappelijke opvang gelden er op grond van de Wmo en de Wmo-verordening 2015, de Nadere regels en het Financieel besluit 2018 een aantal voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de persoon in kwestie beperkt zelfredzaam is op meerdere door verweerder aan te wijzen leefgebieden.
6.2
De CTMO heeft (onder andere) de zelfredzaamheid van verzoekster in kaart gebracht. In het screeningsverslag is te lezen dat verzoekster ‘beperkt zelfredzaam’ is bevonden op de volgende drie leefgebieden: geestelijke gezondheid, huiselijke relaties, instrumentele activiteiten dagelijks leven en tijdsbesteding. Verzoekster is als ‘niet zelfredzaam’ beoordeeld op het gebied financiën. Ook is aangekruist dat sprake is van psychosociale problematiek. Dat houdt volgens het formulier ‘beperkte zelfredzaamheid in combinatie met meervoudige problematiek op het gebied van verslavingszorg, geestelijke gezondheid, schulden en/of dagbesteding’ in.
6.3
De CTMO heeft bij de beoordeling van de zelfredzaamheid ook betrokken welke hulp en ondersteuning verzoekster heeft. Verzoekster is wekelijks in zorg bij de huisarts voor haar diabetes. Ook is zij doorverwezen naar een podoloog (en inmiddels in behandeling bij een fysiotherapeut) en is zij door de praktijkondersteuner huisartsenzorg GGZ aangemeld bij I-psy voor psychologische hulp (en inmiddels in behandeling bij een psycholoog). Daarnaast krijgt verzoekster hulp van een maatschappelijk werker bij het beheren van haar financiën, post en administratie. Ook is zij lid van een vrijwilligersorganisatie voor buitenlandse vrouwen die elkaar helpen.
6.4
De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat verweerder zich heeft mogen baseren op de screening door de CTMO. Anders dan verzoekster ziet de voorzieningenrechter niet dat de screening onzorgvuldig, niet objectief of niet inzichtelijk is. Dat de conclusies die verweerder uit de screening trekt anders zijn dan die van verzoekster, betekent niet dat het onderzoek niet deugt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de ernst van verzoeksters problematiek niet zodanig is dat dit leidt tot recht op opvang. Afgezien van het huisvestingsprobleem is de zorg voor verzoekster immers goed geregeld. De problematiek die er op de betreffende gebieden speelt is daarmee redelijk tot goed onder controle.
6.5
Ook heeft verweerder bij zijn besluit mogen betrekken dat verzoekster in aanmerking kwam voor opvang in Vlaardingen, maar dat zij dit heeft afgewezen. Dat verzoekster er voor heeft gekozen de in Vlaardingen geboden opvang te verlaten, duidt er immers niet op dat er bij verzoekster een dringende nood tot opvang bestaat. Voor zover zij in die locatie problemen vreesde van haar zoon, had zij zich tot de lokale politie kunnen en moeten wenden.
6.6
Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit dat verzoekster sinds 1 mei 2020 geen postadres meer heeft en haar uitkering niet meer kan ontvangen, niet kan afdoen aan de beoordeling van de zelfredzaamheid van verzoekster.
6.7
Gelet op het voorgaande heeft het beroep van verzoekster bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.