Beoordeling
5. HVO heeft spoedeisend belang bij haar vordering in kort geding, gelet op de door haar gestelde overlast en de omstandigheid dat [gedaagde] sinds 16 april 2020 weer in de woning verblijft.
6. In dit kort geding dient voorts te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van HVO in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhuurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de zorgovereenkomst, dat het zorgelement daarbij voorop staat en dat als de zorgovereenkomst rechtsgeldig eindigt ook de onderhuurovereenkomst beëindigd mag worden. Dit blijkt ook overigens uit de schriftelijke overeenkomsten, zie hiervoor 1.7, 1.8 en 1.9.
8. De zorgovereenkomst liep volgens HVO tot 15 december 2019, omdat de overeengekomen termijn op dat moment verstreken was. [gedaagde] voert aan dat hem is voorgehouden dat de zorgovereenkomst voor slechts één jaar was afgesloten, maar tegenover de overgelegde schriftelijke overeenkomsten met een handtekening van hem en zijn bewindvoerder, heeft hij onvoldoende toegelicht op grond waarvan hij in die veronderstelling verkeerde. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat de overeenkomsten een looptijd hadden tot 15 december 2019. Dit volgt bovendien ook uit de omstandigheid dat [gedaagde] niet alleen in 2018 maar ook in 2019 is begeleid door HVO en dat hij op die grond in de woning verbleef.
9. Nu de zorgovereenkomst echter pas per brief van 16 december 2019 is opgezegd, moet worden geconcludeerd dat de zorgovereenkomst na 15 december 2019 stilzwijgend is verlengd en dat HVO ingevolge de toepasselijke algemene leveringsvoorwaarden zorg alleen gerechtigd was om na 15 december 2019 de zorgovereenkomst op te zeggen als was voldaan aan artikel 28 van deze voorwaarden, zoals beschreven onder 1.8.
10. HVO heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] zich niet begeleidbaar opstelde en overlast veroorzaakte voor zijn omwonenden. Onbetwist is dat hij al op 19 juli 2019 daarvoor een officiële waarschuwing heeft gekregen, zie 1.12. Vervolgens heeft hij op 19 november 2019 een tweede officiële waarschuwing (zie 1.13) gekregen omdat hij zonder toestemming (opnieuw) de woning van de bovenbuurvrouw heeft betreden, hetgeen een ernstige vorm van overlast is. [gedaagde] voert weliswaar aan dat hij dit heeft gedaan omdat hij een gaslucht rook en de gaskraan wilde dichtdraaien, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk sprake was van een gaslek. Verder heeft hij betwist dat hij de waarschuwingen schriftelijk heeft ontvangen. Uit de door HVO overgelegde brieven volgt echter dat [gedaagde] deze niet wilde ondertekenen, maar dat deze wel aan hem zijn voorgelezen. Verder is namens HVO ter zitting verklaard dat deze brieven aan hem zijn overhandigd, dan wel onder zijn deur door zijn geschoven. Er is geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Daarbij geldt dat onbetwist is dat [gedaagde] op dat moment met verslavings- en psychische problemen kampte, waardoor hij wellicht de werkelijkheid op dat moment anders beleefde dan anderen. In ieder geval is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] van deze waarschuwingen mondeling op de hoogte is gebracht.
11. Vervolgens is besloten om [gedaagde] een time-out op te leggen van tien dagen om daarmee ook de rust voor de bovenbuurvrouw te laten terugkeren. [gedaagde] heeft erkend dezelfde dag te zijn teruggekeerd naar de woning. [gedaagde] voert aan dat dit was om zijn kleding op te halen, maar HVO heeft onweersproken gesteld dat hij onder begeleiding van HVO de woning op 21 november 2019 heeft verlaten, zodat onwaarschijnlijk is dat [gedaagde] op dat moment geen kleding heeft meegenomen. Bovendien gebeurde twee dagen later het incident met het bord spaghetti, waaruit niet alleen volgt dat [gedaagde] zich niet aan de time-out van tien dagen heeft gehouden maar ook dat hij zich opnieuw op de trap naar de derde verdieping van de bovenbuurvrouw heeft begeven, terwijl hij daar niets te zoeken had, nu [gedaagde] op de tweede verdieping woont. De derde waarschuwing is dan ook eveneens terecht gegeven.
12. In het daarna gehouden MDO is geconcludeerd, in het bijzijn van zijn behandelaar, dat [gedaagde] niet begeleidbaar is. [gedaagde] weerspreekt dat hij de uitnodiging voor dit overleg heeft gekregen en dat hij daarom afwezig was, maar ook als dat het geval is geweest, doet dat niet af aan de uitkomst van dit gesprek. Tot slot is de gedwongen opname vanwege psychotische decompensatie die daarop volgde een sterke indicatie dat [gedaagde] , al dan niet bewust, op 4 december 2019 ook al niet goed (meer) te begeleiden was.
12. Ondanks de waarschuwingen van HVO duurde de overlast voort en liet [gedaagde] zich niet begeleiden. Van HVO kon op dat moment in redelijkheid niet worden gevergd om de zorgovereenkomst langer te laten voortduren. Naar het voorlopig oordeel is daarmee voldaan aan artikel 28 van de algemene leveringsvoorwaarden zorg en kon HVO de zorgovereenkomst en de huurovereenkomst bij brief van 16 december 2019 rechtsgeldig opzeggen. [gedaagde] betwist nog dat hij deze brief heeft ontvangen, terwijl HVO stelt deze aangetekend te hebben verstuurd, maar hij betwist niet dat op
17 december 2019 hierover met hem is gesproken. Conclusie is dan ook voorshands dat [gedaagde] tijdig op de hoogte is gesteld van de opzegging per 15 januari 2020 en dat daarbij gelet op de omstandigheden een redelijke termijn voor opzegging in acht is genomen, zoals voorgeschreven in artikel 28 van de algemene leveringsvoorwaarden zorg.
14. [gedaagde] voert nog aan dat als hij eerder adequate hulp had gekregen van behandelaars bijsturing van zijn gedrag wellicht tijdig mogelijk was geweest. Hiertegenover stelt HVO dat de GGZ verantwoordelijk is voor de behandeling en dat HVO steeds zijn behandelaar van een en ander op de hoogte heeft gesteld. Niet kan dan ook worden geconcludeerd dat HVO op dit punt tekort is geschoten.
15. Slotsom is dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de zorgovereenkomst en de onderhuurovereenkomst rechtsgeldig zijn opgezegd en dat [gedaagde] als gevolg daarvan vanaf 16 januari 2020 zonder recht of titel in de woning verblijft. Dat betekent dat [gedaagde] de woning moet verlaten. Dat inmiddels de coronacrisis is uitgebroken, maakt dat oordeel niet anders. Het huidige beleid is weliswaar om in ieder geval tot 1 juni 2020 geen veroordelingen tot ontruimingen uit te spreken behoudens specifieke omstandigheden, maar de achterliggende gedachte daarvan is het voorkomen van dakloosheid.
16. HVO heeft echter huisvesting aangeboden bij het Ambulant Team Noord en stelt in haar laatste akte dat daar ook (nog steeds) plaats is. [gedaagde] heeft dit aanbod evenwel geweigerd, maar zonder voldoende gemotiveerd te weerleggen dat deze huisvesting voor hem niet passend is. De enkele omstandigheid dat hij de aangewezen etage moet delen met een andere bewoner en hij één en ander ervaart als een teruggang ‘in zijn wooncarrière’, is daarvoor onvoldoende. Daarbij komt dat uit zijn woongeschiedenis van de afgelopen vijf jaar blijkt dat [gedaagde] is teruggevallen in drugsgebruik (GHB, zoals hij ter zitting heeft verklaard) met psychoses tot gevolg en dat hij als gevolg daarvan voor de tweede keer gedwongen is opgenomen. Net als op de [adres 1] ervoeren de omwonenden hierdoor overlast in de vorm van geluidsoverlast ’s nachts en voelden zij zich door het gedrag van [gedaagde] niet veilig in hun eigen woning. In de gegeven omstandigheden weegt het belang van omwonenden, HVO en Eigen Haard bij ontruiming dan ook zwaarder dan dat van [gedaagde] bij behoud van de woning. Dat de onderbuurvrouw inmiddels is verhuisd, doet hieraan niet af. De woning zal verhuurd worden aan een nieuwe huurder, die ook niet gediend zal zijn van overlast. Daarbij is in aanmerking genomen dat [gedaagde] geen stukken van zijn behandelaars heeft overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat hij zich, zoals hij aanvoert, na zijn gedwongen opname wél begeleidbaar opstelt en dat de verwachting bestaat dat dit zal voortduren, waardoor de kans op overlast voor omwonenden ook op de lange termijn is uitgesloten. Dit had te meer op zijn weg gelegen nu hij zelf ter zitting - toen hij al was opgenomen - nog steeds verklaarde liever niet begeleid te worden door HVO en bij voorkeur zelfstandig wil wonen.
17. Nu vervangende huisvesting voor [gedaagde] per direct is gegarandeerd, staat het huidige beleid in deze crisis een veroordeling tot ontruiming onder de gegeven omstandigheden niet in de weg. Wel wordt daarin reden gezien de ontruiming pas uit te spreken per 1 juni 2020.
18. Tot slot geldt nog het volgende. [gedaagde] voert aan en ook ter zitting is gebleken dat hij het zich erg heeft aangetrokken dat hij in 2017 op de [adres 1] tegen de gemaakte afspraken in is ontruimd. Onbetwist is echter gebleven dat HVO hiervoor schadevergoeding heeft betaald en hem ter compensatie onderhavige woning heeft aangeboden, terwijl aan de ontruiming een rechtsgeldige ontruimingstitel, te weten het kort gedingvonnis van 9 november 2017, ten grondslag lag. Bovendien is inmiddels gebleken dat de bijbehorende zorgovereenkomst niet voor niets is afgesloten aangezien [gedaagde] desondanks is teruggevallen in drugsgebruik en gedwongen is opgenomen vanwege psychotische decompensatie. Hoewel Eigen Haard, naar eigen zeggen per abuis, de afspraak niet meteen tot ontruiming over te gaan niet is nagekomen, kan dat alleen al gezien het voorgaande geen reden zijn om de onderhavige ontruiming thans niet toe te wijzen.
19. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.