Vordering en verweer
2. [eiseressen] vorderen dat het Palace Hotel, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden tot wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag en tot (bij wijze van voorschot) doorbetaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente met veroordeling van het Palace Hotel in de proceskosten.
3. [eiseressen] betwisten de gestelde dringende reden. Uit de camerabeelden blijkt alleen dat zij een fiets, die niet op slot stond, hebben verplaatst, maar niet dat zij de fiets hebben gestolen. Zij hadden de bedoeling de fiets in te leveren bij gevonden voorwerpen (niet het fietsdepot). [eiseressen] benadrukken dat de bewijslast van de diefstal bij de werkgever ligt en zij een onberispelijke staat van dienst hebben. Zij hebben eerder in het hotel gevonden (waardevolle) voorwerpen aan hun leidinggevende afgegeven. Dat blijkt ook uit de overgelegde verklaring van [naam 2] , de direct leidinggevende van [eiseressen] Naast dat de dringende reden en een relatie met de te vervullen functie ontbreekt, is het ontslag van [eiseres 2] niet onverwijld gegeven. Bovendien is zij onder druk gezet om ontslag te nemen. Zij stelt daartoe dat er vooraf gedreigd werd met het doen van aangifte bij de politie en dat zij geen bedenktijd heeft gekregen. De onder 1.8 genoemde brief heeft [eiseres 2] niet ondertekend. Gelet op de datum moet deze achteraf zijn opgemaakt. Subsidiair beroept [eiseres 2] zich op dwaling. Tot slot is het gegeven ontslag des te meer ingrijpend, omdat [eiseressen] alleenstaande moeders zijn en geheel financieel afhankelijk zijn van het werk bij het Palace Hotel.
4. Het verweer van het Palace Hotel komt hierna bij de beoordeling aan de orde.
Beoordeling
5. De spoedeisendheid is met de aard van de vordering gegeven.
6. In deze kort geding procedure zal de kantonrechter eerst beoordelen of aannemelijk is dat het door het Palace Hotel aan [eiseressen] gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden. Vooruitlopend op een verzoek tot vernietiging van het ontslag, welke verzoeken reeds separaat door [eiseressen] zijn ingediend, kan afzonderlijk in kort geding een voorlopige voorziening als wedertewerkstelling en loondoorbetaling worden gevorderd. Zeker gelet op de spoedeisendheid. Dat is door de wet Werk en Zekerheid niet gewijzigd.
7. Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen en dienen de aard en ernst van de dringende reden te worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Ook als de gevolgen van een dergelijk ontslag ernstig zijn, kan een afweging van alle omstandigheden van het geval tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was (HR 21 januari 2000, NJ 2000, 190).
8. Vooropgesteld wordt dat diefstal een ernstig vergrijp is en gelet op het bepaalde in artikel 7:678 lid 2 sub d BW in beginsel als een dringende reden wordt aangemerkt. Dat geldt onder omstandigheden ook als niet de werkgever, maar een derde de bestolene is. Dat hier sprake is van diefstal is voorshands voldoende aannemelijk geworden. [eiseressen] hebben niet betwist dat zij de personen zijn die te zien zijn op de door het Palace Hotel ingebrachte en door de beveiligingscamera van AH gemaakte beelden. Daarop is te zien dat [eiseres 2] en [eiseres 1] in hun werkuniform naar een aantal geparkeerde fietsen toelopen, wachten tot een voorbijganger is gepasseerd, één van beiden naar rechts en links kijkt en dan met moeite met hulp van de ander een fiets tussen andere fietsen vandaan pakt en deze meeneemt, terwijl de ander schichtig achterom kijkt. Ook hebben [eiseressen] niet betwist dat deze fiets aan [naam 1] toebehoort en hebben zij haar schriftelijke verklaring, die de camerabeelden ondersteunt, niet weerlegd. Voor het feit dat [eiseres 1] voorafgaand aan haar dienst (vanaf 09.00 uur) haar zus [eiseres 2] , die op dat moment (vanaf 07.00 uur) aan het werk was, uit het hotel is gaan halen en haar de fiets heeft aangewezen, die vervolgens is meegenomen, is door geen van beiden een verklaring gegeven. De stelling dat zij de fiets alleen hadden verplaatst om later naar ‘gevonden voorwerpen’ te brengen wordt als niet aannemelijk van de hand gewezen. Immers, [eiseressen] hebben dat simpelweg niet gedaan, maar de fiets eerst veilig gesteld en ergens anders neergezet, waarna [eiseres 2] deze heeft gebruikt om ermee naar haar werk te gaan, totdat [eiseres 2] (bijna drie dagen later) in het gesprek van 14 februari 2020 in de avond door haar werkgever geconfronteerd werd met de diefstal. Zij heeft [naam general manager] toen het fietssleuteltje overhandigd en laten zien waar de fiets stond (in de nabijheid van het hotel).
9. Partijen verschillen van mening over de pleegdatum. [eiseressen] stellen 13 februari 2020, maar met de verklaring van [naam 1] in samenhang met de verklaring van [eiseres 1] in het gesprek met [naam HR directeur] op 16 februari 2020 (geluidsfragment, productie 15 [eiseressen] ) is voldoende aannemelijk dat de diefstal op 12 februari 2020 om 8:43 uur is gepleegd. [eiseres 1] zegt in dat gesprek namelijk woensdagochtend. Er was dus genoeg gelegenheid geweest om de fiets bij gevonden voorwerpen af te geven of er op andere manier voor te zorgen dat de fiets snel bij de rechtmatige eigenaar terugkwam. Dat is niet gebeurd en heeft er onder andere toe geleid dat [naam 1] € 200,00 aan kosten heeft moeten maken om toegang te krijgen tot haar woning, omdat haar huissleutels aan dezelfde sleutelbos zaten als haar fietssleutel. Waar die huissleutels zijn gebleven, hebben [eiseressen] overigens niet toegelicht.
10. [eiseres 2] heeft ter zitting verklaard dat zij de fiets mee naar huis heeft genomen en de volgende dag op de fiets naar haar werk is gegaan. Uitgaande van 12 februari 2020 als pleegdatum, heeft [eiseres 2] de fiets tot aan het gesprek van 14 februari 2020 dan blijkbaar twee dagen gebruikt als vervoermiddel voor woon-werkverkeer. Tot slot weegt mee dat [eiseres 2] in het gesprek met haar werkgever dat kort op de diefstal volgde een bekentenis heeft afgelegd en een opzeggingsbrief heeft ondertekend. [eiseres 2] heeft de handtekening onder de onder 1.7 genoemde brief niet betwist.
11. Alles bij elkaar is de kantonrechter voorshands van oordeel dat [eiseressen] geen geloofwaardige ontlastende verklaring hebben gegeven voor hetgeen op voormelde beelden is waar te nemen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij met opzet hebben gehandeld en zichzelf ten koste van een ander (in dit geval een medewerker van het naastgelegen bedrijf) hebben verrijkt. Dit enkele gegeven vormt, gelet op het vertrouwen dat het Palace Hotel moet kunnen stellen in haar medewerkers (zeker kamermeisjes) een zodanige ernstige gedraging dat voorshands moet worden aangenomen dat er sprake is van een dringende reden op grond waarvan van het Palace Hotel niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [eiseressen] te laten voortduren. De gestelde onberispelijke staat van dienst poetst de diefstal niet weg. Bij dit alles laat de kantonrechter zwaar wegen dat [eiseressen] onder werktijd duidelijk zichtbaar in bedrijfskleding om de hoek van het hotel de diefstal hebben gepleegd. Dat schaadt het imago van een hotel en raakt de relatie met de ook in het pand gevestigde AH. Daar wegen de gestelde persoonlijke omstandigheden van [eiseressen] niet tegenop. Terecht heeft het Palace Hotel betoogd dat [eiseressen] met hun handelwijze een risico hebben genomen met alle gevolgen van dien.
12. Vervolgens is de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld aan [eiseres 2] is medegedeeld. De eis van onverwijldheid gaat niet zo ver dat ontslag op staande voet onmiddellijk op de geconstateerde feiten moet volgen. Ter zitting heeft het Palace Hotel toegelicht dat zij na het gesprek met [eiseres 2] juridisch advies heeft ingewonnen en dat direct daarna de ontslagbrief is verzonden. Gelet hierop heeft het Palace Hotel voldoende voortvarend gehandeld ter zake van de ontslagverlening. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet dan ook onverwijld medegedeeld in de zin van artikel 7:677 lid BW.
13. [eiseres 2] heeft zich bij monde van haar raadsman ten aanzien van haar opzegging van de arbeidsovereenkomst beroepen op wilsgebreken als dwaling en misbruik van omstandigheden. Gelet op het vorenstaande kan de geldigheid van de ontslagname door [eiseres 2] in deze procedure in het midden blijven. Met betrekking tot de onder 1.8 vermelde acceptatiebrief heeft het Palace Hotel ter zitting overigens verklaard dat de datum bovenaan de brief een schrijffout betreft en dat dit 14 februari 2020 moet zijn, hetgeen aannemelijk voorkomt.
14. Aldus komt de kantonrechter tot de conclusie dat niet voldoende aannemelijk is dat het ontslag op staande voet in de bodemprocedure zal worden vernietigd om daarop door middel van een voorziening als gevorderde vooruit te lopen, zodat de vordering zal worden afgewezen.
15. [eiseressen] dienen als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.