ECLI:NL:RBAMS:2020:2427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1729
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het bestreden besluit inzake WIA-uitkering en toeslag met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster uit Turkije. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar WIA-uitkering en de bijbehorende toeslag met terugwerkende kracht had beëindigd per 30 januari 2017. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de stopzetting van de uitkering en toeslag op 1 januari 2020 volledig samenhangt met de beëindiging van het uitkeringsrecht per januari 2017. De verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij momenteel geen inkomen heeft vanuit Nederland.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is, gezien het substantieel verlies aan inkomen van ongeveer € 1.200,- bruto per maand. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit gebreken vertoont, onder andere omdat de grondslag voor het besluit onvoldoende is onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het bestreden besluit te schorsen en verweerder op te dragen om aan verzoekster voorschotten te verstrekken ter hoogte van haar maandelijkse uitkering en toeslag tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.050,-, en moet het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1729

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te Turkije, verzoekster,

(gemachtigde: mr. P.J. de Groen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M. Molenaar).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan verzoekster toegekende WIA-uitkering [1] en de bijbehorende toeslag met terugwerkende kracht beëindigd per 30 januari 2017, onder de mededeling dat de betaling van de uitkering en toeslag is gestopt op 1 januari 2020. Naar de voorzieningenrechter begrijpt hangt die laatste stopzetting volledig samen met de beëindiging van het uitkeringsrecht per januari 2017. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Over en weer zijn via de mail standpunten gewisseld.
Vanwege de uitbraak van het corona-virus is het houden van zittingen tot het noodzakelijke beperkt. Omdat de overgelegde stukken en de nadere standpuntwisseling in deze zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inzicht bieden in de zaak en partijen niet in hun belangen worden geschaad, zal de voorzieningenrechter, gelet op het aanwezige spoedeisend belang, uitspraak doen zonder zitting. [2]

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft destijds van 1 juli 2014 tot en met 31 oktober 2014 als werknemer geregistreerd gestaan bij de besloten vennootschap [bedrijf] . Ook zijn premies afgedragen. Verzoekster heeft zich ziekgemeld en heeft vanaf 30 januari 2017 een uitkering op grond van de WIA ontvangen.
3. Uit het verweerschrift en het aanvullend verweerschrift leidt de voorzieningenrechter af dat de grondslag voor het besluit primair is gelegen in een fictief dienstverband met [bedrijf] en subsidiair in het niet melden van dan wel zonder toestemming remigreren naar Turkije.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. Anders dan gesteld door verweerder is er geen grond om te twijfelen aan het spoedeisend belang. Verzoekster heeft momenteel geen inkomen vanuit Nederland en dat is al sinds begin van dit jaar het geval. Verder is het niet zo dat het spoedeisend belang boven elke twijfel verheven dient te zijn in die zin dat verzoekster in Turkije aantoonbaar alles in het werk gesteld moet hebben om daar een uitkering te verkrijgen. Er is bovendien sprake van een substantieel verlies aan inkomen (het gaat hier om een bedrag van rond € 1.200,- bruto per maand). De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat er sprake is van een spoedeisend belang.
5. Verzoekster heeft allereerst geconstateerd dat het bestreden besluit ongemotiveerd is. Verder heeft zij bestreden dat er sprake zou zijn geweest van een fictief dienstverband. Zij wijst hierbij op stukken in het dossier, waaronder het UWV-memo van 12 september 2019 (aan het einde van het onderzoeksrapport van 17 mei 2019), waarin staat dat het vermoeden van een fictief dienstverband er wel is, maar dat er geen sluitend bewijs is.
6. Verweerder heeft deze stelling niet bestreden, en heeft evenmin zijn stellingname dat sprake was van een fictief dienstverband nader toegelicht. Naar voorlopig oordeel kan verweerders stelling dat sprake was van een fictief dienstverband de beëindiging van de uitkering niet dragen.
7. Voor wat betreft het zonder toestemming dan wel onderzoek naar Turkije remigreren heeft verzoekster terecht opgemerkt dat verweerder hier wel laat mee komt. Bovendien stelt de voorzieningenrechter vast dat dit punt een feitelijke onderbouwing in het dossier mist en evenmin een juridische inkadering van de kant van verweerder. Het verband tussen die stelling en een beëindiging van de uitkering met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum is ook onduidelijk. Wat ook verder de juridische grondslag zal zijn van de beëindiging van de uitkering en/of stopzetting van de betaling ervan, het gaat hier om een ambtshalve belastend besluit dat verweerder moet onderbouwen. Dat heeft verweerder niet gedaan, hoewel hem daar meerdere malen de kans voor is geboden.
8. Al met al kleven er aan dit besluit zoveel gebreken dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorst. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat verweerder aan verzoekster per 1 april 2020 maandelijks voorschotten betaalt ter hoogte van haar maandelijkse uitkering en toeslag tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Anders dan verweerder lijkt te denken, staat artikel 8:81, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht aan een dergelijke voorziening niet in de weg.
9. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt van € 48,-.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de nadere reacties). Als verzoekster met een toevoeging procedeert moet verweerder deze kosten aan de rechtsbijstandsverlener betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en draagt verweerder op om aan verzoekster voorschotten te verstrekken zoals hierboven onder 8 staat vermeld;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.