In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster uit Turkije. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar WIA-uitkering en de bijbehorende toeslag met terugwerkende kracht had beëindigd per 30 januari 2017. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de stopzetting van de uitkering en toeslag op 1 januari 2020 volledig samenhangt met de beëindiging van het uitkeringsrecht per januari 2017. De verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij momenteel geen inkomen heeft vanuit Nederland.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is, gezien het substantieel verlies aan inkomen van ongeveer € 1.200,- bruto per maand. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit gebreken vertoont, onder andere omdat de grondslag voor het besluit onvoldoende is onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het bestreden besluit te schorsen en verweerder op te dragen om aan verzoekster voorschotten te verstrekken ter hoogte van haar maandelijkse uitkering en toeslag tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.050,-, en moet het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster worden vergoed.