ECLI:NL:RBAMS:2020:2417
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep tegen bevel bewaring van een minderjarige verdachte
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris. De zaak betreft een minderjarige verdachte die op 15 april 2020 gedeeltelijk in bewaring is gesteld. De officier van justitie heeft op 17 april 2020 een bevel tot invrijheidstelling uitgevaardigd, waarna op 21 april 2020 hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft de stukken bekeken, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. Tijdens de zitting zijn de verdachte, zijn raadsvrouw, de moeder van de verdachte en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appelakte ontbreekt, maar oordeelt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in hoger beroep, omdat de appelmemorie tijdig is ingediend en de appeltermijn nog loopt. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van het vertrouwensbeginsel, aangezien de verdachte erop mocht vertrouwen dat hij in vrijheid zou worden gesteld na het bevel tot invrijheidstelling. De rechtbank heeft de vordering gevangenhouding aangehouden voor onbepaalde tijd, omdat de verdediging niet op de hoogte was van deze vordering en onvoldoende tijd had om zich voor te bereiden. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in hoger beroep en schorst het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd met betrekking tot de vordering gevangenhouding.