ECLI:NL:RBAMS:2020:2417

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
13/101173-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep tegen bevel bewaring van een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris. De zaak betreft een minderjarige verdachte die op 15 april 2020 gedeeltelijk in bewaring is gesteld. De officier van justitie heeft op 17 april 2020 een bevel tot invrijheidstelling uitgevaardigd, waarna op 21 april 2020 hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft de stukken bekeken, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. Tijdens de zitting zijn de verdachte, zijn raadsvrouw, de moeder van de verdachte en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appelakte ontbreekt, maar oordeelt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in hoger beroep, omdat de appelmemorie tijdig is ingediend en de appeltermijn nog loopt. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van het vertrouwensbeginsel, aangezien de verdachte erop mocht vertrouwen dat hij in vrijheid zou worden gesteld na het bevel tot invrijheidstelling. De rechtbank heeft de vordering gevangenhouding aangehouden voor onbepaalde tijd, omdat de verdediging niet op de hoogte was van deze vordering en onvoldoende tijd had om zich voor te bereiden. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in hoger beroep en schorst het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd met betrekking tot de vordering gevangenhouding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer: 13/101173-20
beslissing op hoger beroep tegen beschikking van de rechter-commissaris van de raadkamer van 22 april 2020
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedag ] 2003 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
nu gedetineerd in de [naam inrichting] te [plaats].
Raadsvrouw mr. C. Stroobach, advocaat te Amsterdam.

Procedure

De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 15 april 2020 de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling van de verdachte gedeeltelijk afgewezen; de bewaring van de verdachte is bevolen tot en met 10.00 uur op vrijdag 24 april 2020 en niet voor de gebruikelijke veertien dagen. De officier van justitie heeft op 17 april 2020 een bevel invrijheidstelling uitgevaardigd. Vervolgens is de officier van justitie op 21 april 2020 in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, voor zover daarbij de vordering is afgewezen.
De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in raadkamer van heden de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw, de moeder van de verdachte en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek in raadkamer gesloten en aan partijen medegedeeld meer tijd nodig te hebben voor de beraadslaging. In navolging hiervan heeft de rechtbank partijen op 23 april 2020 telefonisch op de hoogte gesteld van de beslissingen als hieronder opgenomen.

Beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep: appelakte
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in hoger beroep, omdat de appelakte ontbreekt. Daarnaast heeft de verdediging weliswaar de appelmemorie ontvangen, maar is onduidelijk door wie dit is ondertekend.
De officier van justitie heeft in tweede instantie – kort gezegd – het standpunt ingenomen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in hoger beroep. Uit contact met de zaaksofficier van justitie volgt dat – hoewel de appelmemorie is ondertekend door de zaaksofficier van justitie en (tijdig) is ingediend – is verzuimd formeel hoger beroep in te stellen. Aldus ontbreekt de appelakte.
De rechtbank is van oordeel dat – hoewel de appelakte ontbreekt – het Openbaar Ministerie in zoverre ontvankelijk is in hoger beroep. De officier van justitie heeft door middel van de appelmemorie tijdig aangekondigd dat appel zou worden ingesteld. Bovendien loopt de appeltermijn nog, waardoor het verzuim van het ontbreken van de appelakte binnen de termijn zou kunnen worden gecorrigeerd. Tot slot weegt de rechtbank mee dat geen sprake is van enig rechtens te respecteren belang, nu de verdachte en zijn raadsvrouw door middel van de appelmemorie tijdig op de hoogte zijn gebracht van de behandeling in hoger beroep, wat onder meer volgt uit het gegeven dat de verdachte en zijn raadsvrouw in raadkamer zijn verschenen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep: vertrouwensbeginsel
Vervolgens heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in hoger beroep, op grond van het beginsel van rechtszekerheid. Zoals hiervoor vermeld heeft de officier van justitie eerst op 17 april 2020 een bevel invrijheidstelling uitgevaardigd, waarna op 21 april 2020 de appelmemorie is ingediend. Het bevel invrijheidstelling was op dat moment al verstrekt aan de verdachte en zijn raadsvrouw, waardoor de verdachte erop mocht vertrouwen dat hij in vrijheid zal worden gesteld. Ook de verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat hij ervan uitging dat hij op vrijdag de 24e weer in vrijheid zou worden gesteld.
De officier van justitie heeft – kort gezegd – het standpunt ingenomen dat een dergelijk bevel door een andere afdeling in reactie op de beslissing van de rechter-commissaris wordt uitgevaardigd en hoewel het bezwaarlijk is dat het op deze manier is gelopen, het strafvorderlijk belang zwaarder dient te wegen dan het persoonlijke belang van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van het vertrouwensbeginsel. De officier van justitie heeft een bevel invrijheidstelling uitgevaardigd, die de minderjarige verdachte heeft bereikt. Een dergelijke toezegging wekt het vertrouwen dat de officier van justitie zich heeft neergelegd bij de beslissing van de rechter-commissaris en de minderjarige verdachte in vrijheid zal stellen, te meer nu het bevel invrijheidstelling binnen 2 dagen na de beslissing van de rechter-commissaris is gegeven. Dit bevel kan dan ook worden begrepen als een signaal dat het Openbaar Ministerie niet in hoger beroep gaat tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De verdachte mocht erop vertrouwen dat hij in vrijheid zal worden gesteld. Aan het aangevoerde dat het bevel door een andere afdeling zou zijn uitgevaardigd, gaat de rechtbank gelet op de kennelijk aldaar neergelegde door of namens de officier van justitie verstrekte bevoegdheden, voorbij, temeer omdat dat een interne aangelegenheid van het Openbaar Ministerie betreft die de verdachte niet mag worden tegengeworpen. Tot slot is noch gebleken noch aangevoerd dat er zwaarwichtige belangen zouden zijn die zich zouden verzetten tegen het honoreren van de door het Openbaar Ministerie opgewekte verwachting. Het Openbaar Ministerie is daarmee niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Ten aanzien van de vordering gevangenhouding
Voorts heeft de officier van justitie – kort gezegd – het standpunt ingenomen dat tevens dient te worden beslist op een vordering gevangenhouding.
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de verdediging niet op de hoogte is van een vordering gevangenhouding. De verdachte en zijn raadsvrouw hebben hier geen oproep van ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat zij op dit moment geen beslissing op de vordering gevangenhouding kan nemen. Daarom zal de behandeling van deze vordering worden aangehouden voor onbepaalde tijd.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verdediging niet op de hoogte is gebracht van de vordering gevangenhouding. Aldus hebben de verdachte en zijn raadsvrouw onvoldoende tijd gehad zich hierop te kunnen voorbereiden. Anderszins heeft de officier van justitie niet vermeld voor welke duur de gevangenhouding wordt gevorderd en heeft daartoe ook geen volwaardige behandeling kunnen plaatsvinden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in hoger beroep;
heropent en schorst het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd voor zover dit betrekking heeft op de vordering gevangenhouding.
Deze beslissing is gegeven op 23 april 2020 naar aanleiding van de behandeling in raadkamer van deze rechtbank op 22 april 2020 door:
mr. H.P.E. Has, voorzitter,
mr. A.S. Dogan en mr. J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en ondertekend door de voorzitter, zijnde de griffier buiten staat deze mede te ondertekenen.