ECLI:NL:RBAMS:2020:2412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
13/006133-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met glazen fles in Amsterdam

Op 15 april 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die op 6 januari 2020 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een glazen wijnfles op het hoofd geslagen en vervolgens met een afgebroken flessenhals in de richting van de hals, nek en rug gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, waarbij de kans op de dood van het slachtoffer aanzienlijk was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag gehonoreerd, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat hij geen opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte, gezien de omstandigheden, wel degelijk gericht waren op het toebrengen van ernstig letsel of de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,00 aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/006133-20 (Promis)
Datum uitspraak: 15 april 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in “ [naam Justiteel Complex] ” (hierna: [naam Justiteel Complex] ) te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte – door middel van telehoren vanuit [naam Justiteel Complex] – en zijn raadsman mr. P.P.J. van der Meij naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat hij zich op 6 januari 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] , door een (volle) glazen fles op het hoofd van [slachtoffer] (kapot) te slaan en/of [slachtoffer] met een afgebroken glazen flessenhals met scherpe randen te steken in (de richting van) de hals, de nek en de rug.
Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag en heeft daarbij – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Beide tenlastegelegde geweldshandelingen – te weten het slaan met een volle glazen fles op het hoofd van aangever en het steken met een afgebroken glazen flessenhals met scherpe randen in de richting van zijn hals – kunnen worden bewezen op grond van de aangifte, de letselrapportage, de getuigenverklaring van [getuige 1] , de bevindingen van verbalisanten, het forensisch onderzoek en de (deels) bekennende verklaring van verdachte. Beide tenlastegelegde geweldshandelingen leveren op zichzelf een bewezenverklaring van een poging tot doodslag op. Het hoofd is een zeer kwetsbaar lichaamsdeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat hard slaan met een glazen fles op het hoofd van een ander kan leiden tot de dood. De omstandigheid dat de fles vol was, versterkt de conclusie dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever.
Ook het steken of slaan met een afgebroken glazen flessenhals met scherpe randen in de richting van de hals leidt in zijn algemeenheid tot een aanmerkelijke kans op de dood nu in de hals dicht onder de huid slagaders lopen.
Blijkens de handelingen van verdachte heeft verdachte zowel met het slaan van de glazen fles op het hoofd van aangever als met het steken met een afgebroken glazen flessenhals met scherpe randen in de richting van zijn hoofd – naar de uiterlijke verschijningsvorm – bewust de aanmerkelijk kans op een dodelijke afloop aanvaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Hoewel de tenlastegelegde geweldshandeling onder het eerste gedachtestreepje – te weten het slaan met een glazen fles op het hoofd van aangever – kan worden bewezen, kan dit niet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van aangever. De aanmerkelijke kans op de dood van aangever ontbreekt omdat de slagkracht van verdachte beperkt was. Verdachte heeft namelijk niet met volle kracht kunnen uithalen, doordat hij naast aangever in de auto zat. Deze lezing wordt ondersteund door het zeer geringe letsel bij aangever. De raadsman heeft ter onderbouwing ook gewezen op uitspraken, waarin werd geoordeeld dat het slaan met een volle fles op het hoofd niet werd gekwalificeerd als een poging tot doodslag, maar als een poging tot zware mishandeling.
In het geval dat de rechtbank de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanwezig acht, kan niet worden gezegd dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Verdachte verkeerde namelijk in de veronderstelling dat zich in het tasje van aangever een vuurwapen bevond. Verdachte heeft in een reflex naar de fles gegrepen en aangever daarmee geslagen. Zijn handelen was niet gericht op het doden van aangever, maar op het voorkomen dat hij zou worden beschoten.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde geweldshandelingen onder het tweede gedachtestreepje – te weten het steken met een afgebroken glazen flessenhals met scherpe randen in de richting van de hals, de nek en de rug van aangever – omdat ook de gebeurtenissen buiten de auto niet gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag. Niet is komen vast te staan wat zich buiten de auto precies heeft afgespeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen slaande bewegingen heeft gemaakt om aangever van zich af te houden, terwijl aangever heeft verklaard dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt en hem daarbij heeft geraakt met een flessenhals in zijn nek. De lezing van aangever vindt onvoldoende steun in de verklaringen van andere getuigen of in het opgelopen letsel. Omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zou hebben gestoken, kan zijn opzet niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen worden afgeleid. Het letsel kan ook op een andere wijze zijn ontstaan, bijvoorbeeld door de vallende scherven van de gebroken fles.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, omdat ook daarop het opzet van verdachte ontbrak. De raadsman heeft benadrukt dat terughoudendheid moet worden betracht bij het aannemen van een bewezenverklaring van (een poging tot) zware mishandeling, omdat het slaan met een fles op het hoofd niet per definitie – naar algemene ervaringsregels – een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Zowel verdachte als aangever verklaren dat op 6 januari 2020 tussen hen een conflict ontstond in een auto, waarbij verdachte aangever met een fles wijn op het hoofd heeft geslagen. Ten gevolge hiervan heeft aangever krasverwondingen op het hoofd opgelopen. De genoemde fles is daarbij stuk gegaan. De rechtbank acht, gelet op de aangifte, de letselrapportage en de bekennende verklaring van verdachte op dit onderdeel, bewezen dat verdachte met een glazen fles wijn op het hoofd van aangever heeft geslagen.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij daarna buiten de auto slaande bewegingen heeft gemaakt richting aangever. Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij op dat moment een afgebroken flessenhals in zijn handen had, is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat dat verdachte met een glazen afgebroken flessenhals met scherpe randen in de richting van de hals, de nek en rug van aangever heeft gestoken. Dit volgt uit de verklaring van aangever die wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1] , de omstandigheid dat de fles kort daarvoor was gebroken en uit het letsel dat bij aangever is vastgesteld – te weten krasverwoningen in de nek, op de rug/schouder en op het hoofd, en twee huidverkleuringen op de borst onder het sleutelbeen. Dat dit letsel op een andere wijze is ontstaan, is door de verdediging onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien ziet de rechtbank geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen, omdat deze steun vindt in de getuigenverklaring van [getuige 1] .
Door met een afgebroken glazen flessenhals met scherpe randen te steken in de richting van de hals en de nek van aangever – waar zich net onder de huid een halsslagader bevindt – heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard. Deze gedragingen van verdachte kunnen bovendien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm – worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot
doodslag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 6 januari 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- eenmaal met kracht met een glazen wijnfles op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en
- meermalen met kracht met een gebroken glazen wijnfles met scherpe randen, in en/of in de richting van de hals en nek en rug van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en geslagen, terwijl hij voornoemde [slachtoffer] heeft vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit WhatsAppgesprekken volgt dat aangever veelvuldig aandringt op een ontmoeting met verdachte. Uit deze gesprekken volgt ook dat aangever een uur voor zijn ontmoeting met verdachte op 6 januari 2020 een dwingende toon aansloeg. Tijdens de ontmoeting eiste aangever dat verdachte naar een pinautomaat zou rijden om hem geld te kunnen overhandigen dat jaren daarvoor zou zijn geleend. Op het moment dat verdachte dit weigerde, greep aangever naar zijn tasje en zei hij dat hij een wapen had. Gelet op de omstandigheid dat aangever vaker over wapens sprak en gelet op zijn vijandige houding, verkeerde verdachte in de veronderstelling dat in dit tasje een wapen zou kunnen zitten. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte – zowel in de auto als buiten de auto – in redelijkheid kon menen dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van zijn lijf. Ook aan de proportionaliteitseis is voldaan, omdat het handelen van verdachte niet in een onredelijke verhouding stond tot de ernst van het dreigende gevaar dat hij door aangever onder schot zou worden genomen.
Mocht de rechtbank hier anders over oordelen dan moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van putatief noodweer of noodweerexces. Verdachte verkeerde in totale paniek omdat hij bang was dat hij onder schot zou worden genomen. Hij wilde aangever zo snel mogelijk uit zijn auto hebben. Hij heeft op basis van die gemoedstoestand – die is veroorzaakt doordat aangever naar zijn tasje greep – geslagen met een fles en heeft vervolgens buiten de auto een slaande beweging gemaakt. Het (buitenproportionele) handelen van verdachte is hierdoor verontschuldigbaar geweest.
De raadsman heeft daarbij benadrukt dat, voor zover de rechtbank daar veel waarde aan zou hechten, ook is voldaan aan het onttrekkingsvereiste. Zodra verdachte zich ervan had vergewist dat aangever geen wapen bij zich droeg, heeft hij zich onttrokken door afstand te nemen van aangever. De omstandigheid dat verdachte eerder de mogelijkheid heeft gehad om in zijn auto te stappen, betekent niet zonder meer dat dit ook van hem gevergd kon worden.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet worden verworpen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat aangever in de auto naar zijn tasje knikte en gezegd zou hebben dat hij daarin een wapen droeg. Deze verklaring van verdachte wordt niet ondersteund door ander bewijs. Daarnaast volgt uit verschillende verklaringen dat verdachte buiten de auto – terwijl hij het tasje van aangever vasthield – stekende bewegingen maakte richting de hals van aangever. Verdachte heeft zich niet onttrokken, maar is uit de auto gestapt en vervolgens achter aangever aangegaan. Omdat verdachte heeft verklaard dat hij voelde dat het tasje leeg was en ook de gelegenheid had om gewoon weg te rijden in plaats van de confrontatie met aangever buiten de auto voort te zetten, kan zowel voor het slaan op het hoofd met een glazen fles als voor het steken met een afgebroken flessenhals met scherpe randen niet worden aangenomen dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Een beroep op noodweerexces kan hierdoor evenmin slagen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden. Van een geslaagd beroep op noodweer kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Volgens de Hoge Raad moet de gestelde aanranding in dat geval in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De gestelde aanranding moet een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan. Dat wil zeggen dat er in de ogen van een derde of naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd een onmiddellijke dreiging moet zijn. Daarbij is het bestaan van de enkele vrees onvoldoende.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer of putatief noodweer. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor dan wel dat verdachte door de uiterlijke verschijningsvorm mocht aannemen dat een gevaar dreigde waartegen verdachte zich moest verdedigen. Uit de WhatsAppgesprekken volgt niet dat aangever een wapen bij zich zou dragen of dat verdachte dit redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Daarnaast heeft alleen verdachte verklaard dat aangever naar zijn tasje greep en zei een wapen bij zich te hebben. Deze verklaring vindt geen enkele steun in andere bewijsmiddelen en is op zichzelf onvoldoende om een geslaagd beroep op noodweer aan te nemen. Omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodtoestand, kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Kortom, het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, een behandelverplichting, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring aan verdachte, gelet op de huidige positieve ontwikkelingen in zijn leven, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft vastgezeten. Gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf al te zwaar. Verdachte is gemotiveerd om de huidige positieve lijn in zijn leven voort te zetten nu hij – anders dan in het verleden – ook bereid is om zich aan eventuele voorwaarden te houden. Verdachte kan met reclasseringstoezicht en een proeftijd voldoende op het rechte pad worden gehouden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een glazen wijnfles op het hoofd te slaan en vervolgens met een afgebroken glazen flessenhals met scherpe randen te steken in de richting van de hals, de nek en de rug. Dit is een ernstig, gewelddadig en levensbedreigend feit, waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van het slachtoffer. Uit de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte voor het slachtoffer – zowel lichamelijk als psychisch – langdurig ernstige gevolgen heeft (gehad). Bovendien draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Dit geldt temeer omdat het feit zich op de openbare weg afspeelde.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 maart 2020 van Reclassering Nederland. De reclassering heeft (kort samengevat) gerapporteerd dat verdachte niet bestand is tegen negatieve sociale beïnvloeding en problemen heeft op het gebied van emotieregulatie en probleemoplossing, welke problemen het risico op recidive vergroten en verband kunnen houden met zijn LVB-problematiek. De reclassering vindt dat bijzondere voorwaarden geïndiceerd zijn om tot gedragsverandering te komen en justitiecontacten te voorkomen, maar heeft haar twijfels geuit over reclasseringstoezicht nu verschillende hulpverleningstrajecten – door gebrek aan motivatie – in het verleden niet succesvol bleken te zijn. Verdachte wordt ondersteund en gemotiveerd door zijn zusters om wat van zijn leven te maken. Recent is hij aangemeld bij Stichting MEE voor hulpverlening, die ondersteuning biedt aan personen met een beperking in vele facetten van het dagelijks leven. De reclassering heeft aangegeven dat een verplicht kader een dergelijk traject kan ondersteunen. Verdachte zegt op dit moment gemotiveerd te zijn om zijn leven te veranderen en wil daarbij hulp. De reclassering heeft geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf een toezicht door de reclassering aan verdachte op te leggen onder de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om ten voordele van verdachte van de strafeis van de officier van justitie af te wijken omdat verdachte niet degene lijkt te zijn geweest die de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Verder wordt rekening gehouden met de LVB-problematiek van verdachte, waardoor verdachte bepaalde vaardigheden mist om adequaat op confrontaties te reageren. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het lichamelijke letsel bij aangever gering was.
De straf
Alles afwegende, wordt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK GSM (goednummer: 5862834, merk: Iphone);
2 1 FLS Fles (goednummer: 5862818);
3 1 FLS Fles (goednummer: 5862820);
4 1 FLS Fles (goednummer 5862822);
5 1 STK Huls (goednummer 5862816).
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de resten van de fles verbeurdverklaard moeten worden, omdat met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan. De iPhone en de huls worden teruggegeven aan de rechthebbenden, namelijk aan verdachte en de Nationale Politie.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert in totaal € 5.594,00, waarvan € 594,00 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.475,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade die ziet op schade vanwege opgebruikt eigen risico in 2020 (€ 385,00) en schade aan de jas (€ 90,00) kunnen worden toegewezen, omdat deze schadeposten voldoende onderbouwd zijn en rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij dient voor de gevorderde materiële schade die ziet op schade aan het tasje niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vergoeding aan immateriële schade moet, gelet op toegekende vergoedingen in vergelijkbare zaken, worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,00.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vordering integraal moet worden afgewezen omdat [slachtoffer] de aanstichter is van het incident en zichzelf agressief en dreigend heeft gedragen. Het feit dat [slachtoffer] een aanbod tot bemiddeling resoluut van de hand heeft gewezen, draagt bij aan het argument dat hem geen verhaal van schade toekomt.
Subsidiair betwist de raadsman de hoogte van de materiële en immateriële schadevergoeding. Beide schadeposten moeten vergaand worden teruggebracht tot reële proporties. Niet duidelijk is of het eigen risico verschuldigd was door dit incident. Dat er schade aan de jas is, blijkt niet uit het dossier. De materiële schade aan het schoudertasje kon met een eenvoudige reparatie worden hersteld. De immateriële schade moet – gelet op toegekende bedragen in vergelijkbare zaken – worden gematigd tot een schadebedrag van € 1.000,00 – € 1.500,00.
Het oordeel van de rechtbank
(Gedeeltelijk) toewijsbare immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aangezien de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,00.
Niet-ontvankelijke materiële schade
De benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De schade met betrekking tot het eigen risico, de jas en de tas acht de rechtbank gezien het dossier onvoldoende onderbouwd. In verband met de Covid19-maatregelen is aan de benadeelde partij verzocht om niet ter zitting aanwezig te zijn. De benadeelde partij heeft alleen zijn schriftelijke verzoek ingediend. De behandeling van de vordering ten aanzien van de materiële schade levert ten aanzien van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen of tijdens een eventueel hoger beroep van deze zaak nader toelichten.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van in totaal € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2020 tot de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen, dan wel tijdens een eventueel hoger beroep nader toelichten.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan een begeleidingstraject bij het Just team van Amsta (ambulante ondersteuning aan mensen met een LVB en justitiële achtergrond). Indien de reclassering dit nodig vindt, is veroordeelde verplicht om zich te laten behandelen bij Amsta in verband met problemen ten aanzien van emotie- en agressieregulatie;
- meewerkt aan toeleiding naar een instelling voor begeleid of beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering in overleg met Amsta. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een vorm van structurele dagbesteding. Hij wordt daarbij begeleid door Amsta en de reclassering;
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de voornoemde reclassering zolang deze instelling dit noodzakelijk acht.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:
- voorwerp 2, zijnde 1 FLS Fles (goednummer: 5862818);
- voorwerp 3, zijnde 1 FLS Fles (goednummer: 5862820);
- voorwerp 4, zijnde 1 FLS Fles (goednummer 5862822).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- voorwerp 1, zijnde 1 STK GSM (goednummer: 5862834, merk: Iphone).
Gelast de teruggave aan de Nationale Politie van:
- voorwerp 5, zijnde 1 STK Huls (goednummer 5862816).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat
€ 1.000,00 (duizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2020.