ECLI:NL:RBAMS:2020:2392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
13/751348-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Staatsanwaltschaft Salzburg is uitgevaardigd. De vordering dateert van 26 april 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van een persoon die verdacht wordt van betrokkenheid bij drugshandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten onderzocht die aan het EAB ten grondslag liggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering alleen kan plaatsvinden als er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft de procedure in verschillende zittingen behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon zijn gehoord. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om te wachten op de beantwoording van een prejudiciële vraag door het Hof van Justitie van de Europese Unie, die relevant was voor de afdoening van de zaak. Na de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank geconcludeerd dat het Oostenrijkse openbaar ministerie bevoegd is om het EAB uit te vaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft gewezen op de ernst van de feiten en het belang van een goede rechtsbedeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751348-19
RK nummer: 19/2718
Datum uitspraak: 3 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 april 2019 door de
Staatsanwaltschaft Salzburg(Oostenrijk), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opbgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats], Suriname, op [geboortedag] 1954,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. van den Berg, die heeft waargenomen voor mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 5 juli 2019 is het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een stuk met de titel
‘Questionnaire on the Impact of the CJEU Judgments in joined cases OG (C-508/18) and PI (C-82/19 PPU) and case PF (C-509/18), compilation of replies’(hierna: ‘de questionnaire’) aan de stukken van het dossier toe te voegen en een exemplaar daarvan aan de raadsman te verstrekken.
De behandeling is voortgezet op de zitting van 17 september 2019. Gehoord zijn de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. S. van den Berg. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de beantwoording van de door de Duitse rechter gestelde prejudiciële vraag in zaak C-489/19 PPU af te wachten, omdat die beantwoording mogelijk relevant is voor de afdoening van deze zaak.
De rechtbank heeft op 17 september 2019 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen, voor onbepaalde tijd verlengd.
Op 19 oktober 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) uitspraak gedaan in de hiervoor genoemde zaak (ECLI:EU:C:2019:849).
De behandeling is voortgezet op de zitting van 18 februari 2020. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. Van den Berg.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de
Staatsanwaltschaft Salzburgvan 7 april 2019, referentie: 8 St 108/18w.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar Oostenrijks recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn –
letterlijk– als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB:
[opbgeëiste persoon] is een verdacht persoon, die tenminste van april 2018 tot tenminste 25.
Maart 2019 in Viehhofen (AUT) en op andere plaatsen
1. de menigte aan drugs in ieder geval 25 keer meer is als in de oostenijkse wet als grens vastgelegd is, en de handelingen als een persoon in een crimineel constuct van meerdere personen § 28a Abs 1 [persoon] leidinggevend actief is. Namelijk tenminste in totaal 8,59 kg Speed (inhoud: amfetamine) met tenminste gemiddeld 20% zuiverheid, een onbekende hoeveelheid van cannabisproducten (inhoud: delta-9-THC) met tenminste gemiddeld 4% zuiverheid, een onbekende hoeveelheid van cocaine met tenminste gemiddeld 20% zuiverheid en tenminste 5.000 stuk XTC-tabletten, dat betekend tenminste 171-keer meer dan de grensmenigte vanuit Nederland naar Duitsland door en naar Oostenrijk naar Kroatie gebracht heeft, en in Oostenijk en Kroatie aan andere personen overgeven heeft om het met winst te verkopen.

2. de onder punt 1 genoemde acties heeft hij op lange duur en in een bedrijfsstructuur met meerdere personen opgebouwd en als lid betrokken. De bedrijfsstuctuur is erop opgebouwd om met de regelmatig herhaaldelijke acties van verboden handelingen met drugs enorme verrijking na te streven, en ook op een bijzondere manier van de strafvervolging te voorkomen.

Deze verdenking is gebaseerd op de uitgebreide politie-enquêtes. Dc criminele groep is als bedrijf soortgelijke opgebouwd waar het werk gesplitst wordt en het streefd naar het doel de drugs met zo veel als mogelijk winst te verkopen. De beschuldigde persoon heeft [persoon] tenminste 4,2kg cocaine gegeven.
De rechtbank stelt vast dat bij e-mail van 18 juni 2019 de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft meegedeeld dat de in feit 1 genoemde XTC tabletten het middel MDMA bevatten.

4.Uitvaardigende rechterlijke autoriteit

Het EAB is uitgevaardigd door
de Staatsanwaltschaft Salzburg(Oostenrijk). Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat – gelet op de uitspraak van het Hof van 19 oktober 2019 – duidelijk is dat het Oostenrijkse openbaar ministerie bevoegd is om EAB’s uit te vaardigen.
De raadsvrouw heeft gewezen op het feit dat het EAB dateert van 10 april 2019 en dat de rechter het EAB pas op 11 april 2019 heeft goedgekeurd. In de uitspraak van het Hof wordt uitgegaan van de situatie dat een EAB pas rechtsgevolgen heeft en kan worden toegezonden, nadat een rechter het EAB heeft goedgekeurd. In deze zaak zou het EAB, gelet op de datum, al eerder kunnen zijn toegezonden. De raadsvrouw heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het niet opmerkelijk is dat de beslissing tot goedkeuring van het EAB een dag later is genomen dan de datum van het EAB. De rechtbank gaat ervan uit dat het EAB op 10 april 2019 is opgesteld door het Oostenrijks openbaar ministerie, op 11 april 2019 is gecontroleerd en ondertekend door een rechter en vervolgens is uitgevaardigd. De officier van justitie heeft meegedeeld dat er geen Oostenrijkse EAB’s in omloop kunnen zijn die niet zijn goedgekeurd door een rechter.
De rechtbank merkt nog op dat uit de vordering van de officier van justitie volgt dat het EAB eerst op 23 april 2019 is ontvangen door het IRC.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.
De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Blijkens de brief van de
Leitende Staatsanwältin Salzburgvan 23 mei 2019 is op deze feiten naar Oostenrijks recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Landesgericht Salzburgheeft op 22 mei 2019 de volgende garantie gegeven:
De belofte, dat [opbgeëiste persoon] na diens verhoor voor het uitzitten van een eventueel opgelegde vrijheidsstraf, nadat het strafproces onherroepelijk is beëindigd, naar Nederland wordt terug geleverd, wordt verstrekt op verzoek van het Openbaar Ministerie Salzburg overeenkomstig § 29 lid 3 EU-JGZ.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A en B Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder A en B Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, lid derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerst lid of artikel 11, derde en vijfde lid, of 11a Opiumwet.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Oostenrijkse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • Het onderzoek is in Oostenrijk aangevangen;
  • De verdovende middelen waren voor de Oostenrijkse markt bestemd en zijn in Oostenrijk ingevoerd. De rechtsorde is daar geschonden;
  • De Oostenrijkse autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB;
  • Medeverdachten worden vervolgd in Oostenrijk.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opbgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Salzburg(Oostenrijk).
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.