ECLI:NL:RBAMS:2020:2380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
8056459 CV EXPL 19-19918
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervanging van erfafscheiding en verwijdering van conifeer tussen buren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen buren over de vervanging van een gezamenlijke erfafscheiding en de verwijdering van een conifeer. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben de gedaagde, [gedaagde], aangesproken om mee te werken aan de vervanging van de schutting op de erfgrens, waarbij zij een offerte van 'De Houtzagerij' als basis hebben genomen. De gedaagde heeft echter gesteld dat er geen overeenstemming was over de vervanging, omdat hij als voorwaarde had gesteld dat de conifeer verwijderd moest worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming was bereikt over de vervanging van de schutting, omdat de gedaagde zijn instemming had gekoppeld aan de verwijdering van de conifeer, wat door de eisers niet was geaccepteerd.

De kantonrechter heeft vervolgens de vordering van de eisers toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld om binnen 30 dagen mee te werken aan de vervanging van de erfafscheiding en de helft van de kosten te betalen. Daarnaast heeft de kantonrechter in reconventie geoordeeld dat de eisers de conifeer moesten verwijderen, omdat deze hinder veroorzaakte voor de gedaagde. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8056459 CV EXPL 19-19918
vonnis van: 8 mei 2020

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers in conventie
verweerders in reconventie
nader te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] / [eiser 1] c.s.
gemachtigde: mr P. Feenstra (DAS)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. G.E. Star Busmann

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- de dagvaarding van 26 augustus 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
- het instructievonnis;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigde. [gedaagde] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. [gedaagde] heeft een drietal kleurenfoto’s overgelegd, die hij reeds in zwart-wit als productie 2 bij conclusie van antwoord heeft overgelegd. Ten slotte is aanhouding tot 23 maart 2020 verleend om partijen in de gelegenheid te stellen om onderling tot een regeling te komen. Bij brief van 20 maart 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aangegeven dat een regeling tussen partijen niet tot stand is gekomen en is vonnis gevraagd. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser 1] c.s. zijn eigenaar/erfpachtgerechtigden van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sloten Noord-Holland, sectie M nummer [nummer] en [nummer] , plaatselijk bekend als [adres] .
1.2.
[gedaagde] is eigenaar/erfpachtgerechtigde van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sloten Noord-Holland, sectie M nummers [nummer] en [nummer] , plaatselijk bekend als [adres] .
1.3.
[eiser 1] c.s. en [gedaagde] zijn buren en hebben aan de achterzijde van hun woningen een gemeenschappelijke erfafscheiding, een (houten) schutting.
1.4.
Op enige afstand van de erfafscheiding staat aan de zijde van [eiser 1] c.s. een conifeer (volgens [gedaagde] een Cypress Leylande) van ongeveer 5 meter hoog.
1.5.
Bij e-mail van 21 februari 2018 schrijft [eiser 1] aan [gedaagde] :
“(…) Ik stel voor dat we de conifeer één seizoen de kans geven om weer uit te schieten. Als dit niet het geval is zijn wij bereid mee te denken over een andere oplossing. (…)”.
1.6.
Bij e-mail van 17 maart 2019 schreef [gedaagde] aan [eiser 1] c.s.:
“Na een succesvolle opknapbeurt van onze achterschutting (kantonrechter: tussen percelen 13 en 11) heb ik [gedaagde] gevraagd een offerte uit te brengen voor vervanging van onze gezamenlijke schutting op de erfgrens van mijn huis tot aan mijn tuinhuisje.
Mijn idee is om de planken op de palen om en om aan te brengen zodat de schutting wind (en wat licht) doorlatend is
Het eerste deel 2 m hoog tegen inkijk, het 2 de deel 1.8 m
Mijn bedoeling is om dit op korte termijn te laten realiseren
Gaarne jullie visie.”
1.7.
Bij e-mail van 22 mei 2019 heeft [gedaagde] het volgende aan de gemachtigde van [eiser 1] c.s. geschreven:
“(…) Alleen … ik ga alleen akkoord als voortijd of gelijktijdig met t plaatsen van de nieuwe schutting ook de door mij zo gehate conifeer verdwijnt. Zo niet ... No deal.”.
1.8.
Op 6 juni 2019 heeft ‘De Houtzagerij’ een offerte (kantonrechter: abusievelijk “factuur” genoemd) aan [eiser 1] c.s. uitgebracht ten bedrage van € 2.748,00 inclusief btw, exclusief schilderwerk (loodvrije menie voor onderzijde planken), voor het vervangen van de erfafscheiding door een schutting met geïmpregneerde planken en palen.
1.9.
Bij e-mail van 8 juni 2019 schrijft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser 1] c.s.:
“We hebben een voor beide partijen acceptabele offerte voor een nieuwe schutting op de erfgrens … Die op korte termijn geplaatst zou kunnen worden Er rest nog 1 probleem. Wordt dit niet opgelost dan gaat t feest (nieuwe schutting op de erfgrens) niet door.”

Vordering en verweer in conventie

2. [eiser 1] c.s. vorderen dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis onvoorwaardelijk mee te werken aan het vervangen en plaatsen van een nieuwe erfafscheiding op de erfgrens tussen hun percelen op basis van de offerte van 6 juni 2019 van ’De Houtzagerij”, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft.
3. Tevens vorderen [eiser 1] c.s. om binnen twee weken na overlegging door [eiser 1] c.s. van de factuur van de kosten met betrekking tot het vervangen van de erfafschei-ding, de helft van genoemde kosten aan [eiser 1] c.s. te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag van betaling.
4. Ten slotte vorderen [eiser 1] c.s. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
5. [eiser 1] c.s. stellen primair dat partijen gelet op de e-mails van 17 maart 2019 en 22 mei 2019 over het vervangen van de erfafscheiding overeenstemming hebben bereikt. [gedaagde] heeft pas in een later stadium de conifeer erbij gehaald, aldus [eiser 1] c.s.
6. [gedaagde] verweert zich tegen de vordering en voert aan dat er tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over het vervangen van de schutting. De kwestie rondom de conifeer is vanaf het begin onderdeel van de onderhandelingen geweest. Indien de kantonrechter oordeelt dat er een nieuwe schutting dient te worden geplaatst, wil [gedaagde] een schutting met een hoogte van 2 meter over de gehele lengte die niet licht en wind doorlatend zal zijn. De offerte van de Houtzagerij voldoet hier niet aan.

Vordering en verweer in reconventie

7. [gedaagde] vordert [eiser 1] c.s. te veroordelen tot het verwijderen van de conifeer, althans inkorting tot een hoogte van 2 meter, op verbeurte van een dwangsom. De conifeer is in 2018 rigoureus gesnoeid, waardoor deze niet meer uitloopt en [gedaagde] veel hinder ondervindt. [eiser 1] c.s. hebben hem toezeggingen gedaan de conifeer te zullen verwijderen. Zijn uitzicht en kwaliteit van leven wordt thans door de conifeer ernstig belemmerd, aldus [gedaagde] . Hij heeft foto’s van de huidige toestand van de conifeer overgelegd.

Beoordeling

in conventie

8. Aan de orde is allereerst de vraag of partijen reeds vóór deze procedure tot overeenstemming zijn gekomen over de (wijze van) vervanging van de schutting. Uit de overgelegde stukken is dat naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken, nu uit de e-mail van 22 mei 2019 van [gedaagde] blijkt dat hij aan het geven van zijn instemming een voorwaarde heeft gesteld, namelijk het vóór of gelijktijdig met het vervangen van de schutting verwijderen van de conifeer. Met deze voorwaarde hebben [eiser 1] c.s. uitdrukkelijk niet ingestemd, zodat er over het vervangen van de schutting ook geen overeenstemming is bereikt.
9. Subsidiair hebben [eiser 1] c.s. hun vordering gegrond op artikel 5:49 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)., dat bepaalt dat ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente te allen tijde kan vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij.
10. De kantonrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de huidige schutting moet worden vervangen. Blijkens het voorstel van de eerdere gemachtigde van [gedaagde] bij brief van 10 september 2019 is [gedaagde] op zichzelf akkoord met de eerdergenoemde offerte van 6 juni 2019. Eerst in de huidige procedure geeft hij aan dat de nieuwe schutting een hoogte van 2 meter moet krijgen over de gehele lengte die niet licht en wind doorlatend zal zijn.
11. Nu [gedaagde] zijn instemming voor het vervangingsvoorstel enkel heeft laten afhangen van de verwijdering van de conifeer, acht de kantonrechter het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat hij thans andere en duurdere eisen stelt aan de nieuwe schutting. De kantonrechter zal dan ook de vordering van [eiser 1] c.s. toewijzen. De kantonrechter gaat er vanuit dat [gedaagde] vrijwillig zal meewerken aan de vervanging van de schutting, zodat er thans geen aanleiding is de gevorderde dwangsom toe te wijzen.
12. Partijen zullen de kosten van de vervanging van de schutting moeten delen. [eiser 1] c.s. zullen de factuur van de Houtzagerij aan [gedaagde] doen toekomen, waarna [gedaagde] een bedrag van 50% van de factuur aan [eiser 1] c.s. zal moeten betalen. De kantonrechter merkt op dat de offerte van de Houtzagerij inmiddels bijna een jaar oud is, zodat partijen er rekening mee moeten houden dat de factuur wat hoger zal uitvallen. Ook in dat geval dienen partijen de kosten gelijkelijk te verdelen.
13. Concluderend zal de vordering tot vervanging van de schutting overeenkomstig de offerte van 6 juni 2019 worden toegewezen en de gevorderde dwangsom worden afgewezen. Tevens zal [gedaagde] worden veroordeeld om de helft van de factuur van de Houtzagerij aan [eiser 1] c.s. te betalen.

in reconventie

14. Vervolgens is aan de orde de vraag of de conifeer van [eiser 1] c.s. – ongeveer 5 meter hoog en gelegen op het perceel van [eiser 1] c.s. – hinder veroorzaakt aan [gedaagde] die als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd in de zin van artikel 5:37 BW.
15. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder zijn de criteria van artikel 6:162 BW bepalend.
16. In dit geval is sprake van een ongeveer vijf meter hoge conifeer die op net iets meer dan een halve meter van de erfscheiding afstaat. Uitgangspunt is dat [eiser 1] c.s. als eigenaar verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de boom. Echter, uit het verhandelde ter zitting en uit de stukken is gebleken dat [eiser 1] c.s. eerst in 2018 de conifeer (radicaal) hebben laten snoeien aan de zijde van [gedaagde] . Dit betekent dat zij in de daaraan voorafgaande jaren de conifeer ongeremd hebben laten doorgroeien. Dat [gedaagde] geen medewerking heeft gegeven aan het snoeien aan zijn zijde is de kantonrechter onvoldoende gebleken. Bovendien valt niet in te zien waarom [eiser 1] c.s. de conifeer niet in een eerdere fase tijdens de groei vanaf hun eigen perceel aan de zijde van [gedaagde] hebben gesnoeid. Vaststaat dat de conifeer in 2018 zo radicaal is gesnoeid dat de conifeer daarna aan de zijde van [gedaagde] niet meer is uitgelopen, waardoor het uitzicht van [gedaagde] thans bestaat uit een 5 meter hoge dode zijde (bruin) van de conifeer. [eiser 1] c.s. hebben niet betwist dat het uitzicht van [gedaagde] op de conifeer vanuit zijn woning/tuin niet fraai is. De overgelegde foto’s ondersteunen deze conclusie.
17. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt [gedaagde] door de conifeer in het gebruik van zijn tuin/woning beperkt. Dat [eiser 1] c.s. zich hebben gerealiseerd dat dit zou kunnen gebeuren blijkt ook uit de e-mail van 21 februari 2018, waarin [eiser 1] c.s. aangeven bereid te zijn om maatregelen te treffen indien de conifeer na de snoeibuurt aan de zijde van [gedaagde] niet meer zou uitlopen. Bovendien hebben [eiser 1] c.s. onvoldoende onderbouwd dat hun (financiële) belangen bij behoud van de conifeer zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] bij het verwijdering van de conifeer.
18. Gelet op het vorenstaande is sprake van onrechtmatig hinder in de zin van artikel 5:37 BW en zullen [eiser 1] c.s. worden veroordeeld de conifeer te verwijderen. Zij hebben ter zitting aangegeven bereid te zijn de conifeer te verwijderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] dan daaraan dient mee te betalen. Daarvan zal echter geen sprake kunnen zijn. Immers, [eiser 1] c.s. zijn de eigenaar van de conifeer, deze staat op hun grond en zij moeten de conifeer thans verwijderen omdat zij deze onvoldoende hebben onderhouden. [eiser 1] c.s. zullen dan ook zelf de kosten van de verwijdering van de conifeer moeten dragen.
19. De kantonrechter zal de termijn voor het verwijderen van de conifeer stellen op vier weken na betekening van dit vonnis, dezelfde termijn die in conventie is gevorderd en toegewezen. Evenals in conventie gaat de kantonrechter er vanuit dat Hengelveld c.s. vrijwillig zullen meewerken aan de verwijdering van de conifeer, zodat er thans geen reden is de gevorderde dwangsom toe te wijzen.

proceskosten in conventie en reconventie

20. Nu partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld is er aanleiding om de proceskosten te compenseren.

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

veroordeelt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het vervangen van de oude erfafscheiding en het plaatsen van een nieuwe erfafscheiding op de erfgrens tussen hun beider percelen op basis van de offerte van 6 juni 2019 van “De Houtzagerij”;
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na overlegging door [eiser 1] c.s. van de factuur van de kosten met betrekking tot het vervangen van de erfafscheiding, de helft van genoemde kosten aan [eiser 1] c.s. te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag van betaling;

in reconventie

veroordeelt [eiser 1] c.s. om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de conifeer te verwijderen;

in conventie en reconventie

compenseert de proceskosten in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wesdorp, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.