ECLI:NL:RBAMS:2020:2294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
7552968 CV EXPL 19-4488
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderde de passagier compensatie van de luchtvaartmaatschappij KLM wegens de annulering van zijn vlucht van Hamburg naar Amsterdam op 13 januari 2017. De passagier had een vlucht geboekt met vluchtnummer KL 1782, die gepland was om 14:25 uur te vertrekken en om 15:30 uur aan te komen. De vlucht werd echter geannuleerd en de passagier werd omgeboekt naar een andere vlucht, KL 1776, die veel eerder vertrok en de passagier 8 uur en 13 minuten eerder op de eindbestemming bracht. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00 op basis van de Europese Verordening nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. KLM verweerde zich door te stellen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de luchthaven Schiphol beïnvloedden.

De kantonrechter oordeelde dat KLM niet voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter benadrukte dat de luchtvaartmaatschappij de bewijslast draagt om aan te tonen dat de omstandigheden niet konden worden voorkomen, zelfs niet met redelijke maatregelen. De rechter concludeerde dat de annulering niet gerechtvaardigd was door de weersomstandigheden, aangezien er wel andere vluchten waren uitgevoerd. Daarom werd de vordering van de passagier toegewezen, en KLM werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7552968 CV EXPL 19-4488
vonnis van: 20 april 2020
fno.: 452

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[de passagier]

wonende te Bergen op Zoom
eiser
nader te noemen: [de passagier] /de passagier
gemachtigde: I.G.B. Maertzdorff (EU Claim)
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: KLM/de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- de dagvaarding van 29 november 2018 met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het instructievonnis;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
Hierna is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
De passagier heeft een vliegreis geboekt van Hamburg naar Amsterdam, uit te voeren door de vervoerder op 13 januari 2017 onder vluchtnummer KL 1782.
Het vluchtschema (Lokale tijd) was als volgt:
vluchtnr
van
naar
vertrek
aankomst
13/01/2017
KL1782
Hamburg
Amsterdam
14:25
15:30
1.2.
De vlucht werd door de vervoerder geannuleerd. De passagier is door de vervoerder omgeboekt op vlucht KL 1776 van 13 januari 2017 die om 06:28 uur lokale tijd is vertrokken en op 07:17 uur lokale tijd is aangekomen in Amsterdam.
1.3.
EU Claim heeft namens de passagier bij de vervoerder geklaagd over de geannuleerde vlucht en aanspraak gemaakt op compensatie ten bedrage van € 250,00.
1.4.
De vervoerder heeft geweigerd dit bedrag te betalen.

Vordering en verweer

2. De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
  • € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
  • primair € 90,75, subsidiair € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de proceskosten.
3. De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Hij stelt zich op het standpunt dat hij meer dan een uur eerder dan de oorspronkelijke vertrektijd is vertrokken en de eindbestemming 8 uur en 13 minuten eerder heeft bereikt. De vervoerder is daarom compensatie verschuldigd.
4. De vervoerder stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor hij geen compensatie verschuldigd is. Subsidiair heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagier recht heeft op 50% van de gevorderde compensatie, omdat hij zonder vertraging op de eindbestemming is aangekomen.
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

6. De passagier heeft de eindbestemming 8 uur en 13 minuten eerder bereikt, zodat de vervoerder gehouden is compensatie te voldoen, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen.

buitengewone omstandigheden

7. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt het volgende overwogen. Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Dit artikel dient volgens het HvJEU restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
8. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEU (Wallentin-Hermann C-549/07 en Air Baltic C-294/10) moet de vervoerder aantonen dat de omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van zijn onderneming had gebracht – kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering dan wel vertraging van de vlucht leidden. Bij de beoordeling van de vraag of er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden, dient derhalve voorop te worden gesteld dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze omstandigheden bij de vervoerder ligt.
9. De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden aangevoerd dat de meteorologische dienst KNMI voorspelde dat de luchthaven Schiphol op 13 januari 2017 een groot deel van de dag te kampen zou krijgen met slechte weersomstandigheden, met name harde wind, windstoten en sneeuwbuien. Om veiligheidsredenen konden minder vluchten opstijgen en landen dan onder gewone (weers)omstandigheden. Op het moment dat de rotatievlucht zou vertrekken uit Amsterdam en dat de onderhavige vlucht zou aankomen in Amsterdam had de Luchtverkeersleiding Nederland (hierna: LVNL) de baancapaciteit verlaagd vanwege de slechte weersomstandigheden. De vervoerder kan geen invloed uitoefenen op de beslissingen van LVNL met betrekking tot de capaciteitsreductie, aldus de vervoerder.
10. Het annuleren van de onderhavige vlucht was volgens de vervoerder geen willekeur maar in lijn met het doel van de Verordening, om de totale duur van de vertragingen en het aantal annuleringen zo laag mogelijk te houden. Dit had tot gevolg dat de onderhavige vlucht moest worden geannuleerd.
11. De passagier betwist dat er sprake is van een buitengewone omstandigheid. Volgens hem heeft de vervoerder met de overgelegde stukken niet aangetoond dat de vlucht in kwestie door slechte weersomstandigheden geannuleerd moest worden. Hij betwist daarnaast ook dat er sprake was van slecht weer ten tijde van de geplande aankomst van de vlucht in kwestie. Volgens de passagier is ook niet voldaan aan de eisen van paragraaf 15 van de Considerans.
12. De kantonrechter stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogt en dat de uitzonderingen daarop restrictief moeten worden uitgelegd.
13. In het onderhavige geval is de vlucht in kwestie geannuleerd in verband met de opgelegde capaciteitsreductie op de luchthaven Schiphol wegens slechte weersomstandigheden. Paragraaf 14 van de Considerans maakt melding van “weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen”. Die expliciete formulering duidt erop dat de weersomstandigheid zich moet hebben voorgedaan bij de vlucht in kwestie. Uit de door de vervoerder overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat de vlucht in kwestie door weersomstandigheden is geannuleerd. Volgens de vervoerder zelf zijn er immers wel vluchten uitgevoerd. Er wordt derhalve vanuit gegaan dat er sprake was van een algemene reductie die gold voor alle inkomende en vertrekkende toestellen en dat er geen sprake was van weersomstandigheden die de vlucht in kwestie hebben verhinderd.
14. De kantonrechter deelt de mening van de vervoerder niet dat hij geen enkele invloed heeft op een dergelijke opgelegde beperking, nu hij degene is die beslist welk vlucht(en) gebruik maken van de (nog wel) beschikbare ruimte om te landen of te vertrekken. De omstandigheid dat er geen willekeur aan het besluit ten grondslag heeft gelegen en dat de vervoerder bepaalde keuzes maakt om veel verdergaande problemen en ongemakken voor passagiers te voorkomen, maakt niet dat de operationele keuze om de onderhavige vlucht te annuleren als een buitengewone omstandigheid kwalificeert in de zin van de Verordening.
15. Het bovenstaande betekent dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van “buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Weersomstandigheden, die aanleiding vormen om daaraan voorafgaand reeds vluchten te annuleren, kunnen op zichzelf wel een buitengewone omstandigheid vormen. Daarvoor is het nodig dat deze de vlucht in kwestie verhinderen, althans zouden hebben verhinderd wanneer deze niet was geannuleerd. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake geweest. Uit de door de vervoerder aangeleverde stukken en de gegeven toelichting is gebleken dat sprake is geweest van een wind van 25 tot 28 knopen, windkracht 6 tot 7 Beaufort (Bft) en tijdelijk 38 knopen, windkracht 8 Bft. De weersvoorspelling ging uit van wind van 28 knopen, windkracht 7 Bft en windstoten tot 42 knopen, windkracht 9 (Bft). Ook was er sprake van bewolking waaronder cumulonimbus wolken.
16. In dit geval was de annulering een gevolg van de keuze van de vervoerder om de onderhavige vlucht niet, maar (veel) andere vluchten wel uit te voeren. De omvang van de doorgevoerde capaciteitsreductie is niet toegelicht. Dat de vervoerder een dergelijke keuze moet maken is een direct gevolg van het feit dat hij de vluchten zo strak plant, dat elke omstandigheid al snel leidt tot vertraging en is daarmee inherent aan de wijze waarop de luchtvaart functioneert. Dat de door de vervoerder gemaakte keuze niet onredelijk is, maakt dit niet anders. Dat in de Richtsnoeren ter interpretatie van de Passagiersverordening er sprake is van een buitengewone omstandigheid “als een luchtvaartmaatschappij een vlucht op een overbelaste luchthaven moet uitstellen of annuleren wegens slechte weersomstandigheden, ook als dit tot capaciteitstekort leidt” maakt dit evenmin anders. Ook de uitspraken van sommige andere (Europese) rechtbanken geven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter in de gegeven omstandigheden thans geen aanleiding ziet om het oordeel als weergegeven in Rb. Amsterdam 17 maart 2020 met zaaknummer 7205948 CV EXPL 18-20091 te volgen.
17. Gelet op het bovenstaande is er geen sprake van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening.
18. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, kan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen onbeantwoord blijven.
19. Gelet op het bovenstaande wordt het beroep van de vervoerder op artikel 5, lid 3 van de Verordening afgewezen en is de vervoerder compensatie verschuldigd.
hoogte compensatie
20. Het beroep van de vervoerder op artikel 7 lid 2 onder a van de Verordening faalt. Immers, in de tekst van dit artikel wordt expliciet vermeld dat het gaat om een
afwijkingvan de oorspronkelijk vermelde aankomsttijd. Nu de passagier meer dan 8 uur eerder is aangekomen, is sprake van een bedoelde afwijking van meer dan twee uur. Dat in andere taalversies van dit artikel andere bewoordingen worden gebruikt doet daar niet aan af. Het doel van de Verordening is om te voorkomen dat de passagier –kort gezegd– ongemak ondervindt. Dat de passagier ongemak ondervindt door meer dan 8 uur eerder aan te komen op zijn eindbestemming is evident.
21. De verwijzing naar jurisprudentie over de uitleg van artikel 5 onder c sub iii van de Verordening doet niet ter zake, nu dit artikel niet van toepassing is op het onderhavige geval, omdat de passagier eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd is vertrokken.
22. Gelet op het vorenstaande zal de gevorderde hoofdsom worden toegewezen.
wettelijke rente
23. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van de vlucht. Het betreft immers een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
buitengerechtelijke kosten
24. De passagier heeft aangetoond dat er meer dan enkele standaardbrieven aan de vervoerder zijn verzonden en heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. Hij heeft derhalve voldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. Er zal aansluiting worden gezocht bij tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten die worden geacht redelijk te zijn. De subsidiair gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen nu terzake onvoldoende is gesteld.
proceskosten
25. De vervoerder zal als de voor het grootste gedeelte in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van
a. € 250,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 januari 2017 tot aan de voldoening;
b. €48,40 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt de vervoerder in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de passagier begroot op:
exploot € 98,01
salaris € 72,00
griffierecht € 81,00
---------------
totaal € 251,01 , voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt de vervoerder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat de vervoerder niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.