In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die tevens beslagene is. Het klaagschrift, dat op 21 januari 2020 ter griffie is ontvangen, betreft de teruggave van een in beslag genomen hond, die op 18 januari 2020 in beslag is genomen na een vermeend bijtincident op 14 januari 2020. Klager stelt dat de inbeslagname onrechtmatig is, omdat hij op het moment van inbeslagname niet staande of aangehouden was, en dat er geen sprake was van een heterdaadsituatie zoals vereist door artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman van klager heeft aangevoerd dat de inbeslagname niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van de hond, stellende dat het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, omdat er een vordering tot onttrekking aan het verkeer zal worden gedaan. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de hond vier dagen na het vermeende bijtincident in beslag is genomen, wat betekent dat er geen sprake was van een heterdaadsituatie. De rechtbank concludeert dat het beslag onrechtmatig is geschied en dat de hond moet worden teruggegeven aan klager.
De rechtbank heeft in haar beslissing geoordeeld dat het klaagschrift gegrond is en gelast de teruggave van de hond aan klager, een reu genaamd [naam hond], een Stafford herder kruising. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 25 februari 2020, en klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.