ECLI:NL:RBAMS:2020:2286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
20/346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbeslagname van een hond en teruggave op klaagschrift ex art. 552a Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die tevens beslagene is. Het klaagschrift, dat op 21 januari 2020 ter griffie is ontvangen, betreft de teruggave van een in beslag genomen hond, die op 18 januari 2020 in beslag is genomen na een vermeend bijtincident op 14 januari 2020. Klager stelt dat de inbeslagname onrechtmatig is, omdat hij op het moment van inbeslagname niet staande of aangehouden was, en dat er geen sprake was van een heterdaadsituatie zoals vereist door artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman van klager heeft aangevoerd dat de inbeslagname niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van de hond, stellende dat het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, omdat er een vordering tot onttrekking aan het verkeer zal worden gedaan. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de hond vier dagen na het vermeende bijtincident in beslag is genomen, wat betekent dat er geen sprake was van een heterdaadsituatie. De rechtbank concludeert dat het beslag onrechtmatig is geschied en dat de hond moet worden teruggegeven aan klager.

De rechtbank heeft in haar beslissing geoordeeld dat het klaagschrift gegrond is en gelast de teruggave van de hond aan klager, een reu genaamd [naam hond], een Stafford herder kruising. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 25 februari 2020, en klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Proces-verbaalnummer: 2020010950
RK: 20/346
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres 1] , woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. J.L. Baar, [adres 2]
klager, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 21 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 12 februari 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 25 februari 2020 klager, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: de hond [naam hond] .
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
De inbeslagname van de hond is op onrechtmatige wijze tot stand gekomen. Klager is op het moment van inbeslagname niet staande- of aangehouden. De hond is op 18 januari 2020 in beslag genomen, dat is geruime tijd na het vermeende bijtincident en derhalve buiten een heterdaadsituatie. Bovendien wordt klager verdacht van een overtreding, te weten artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er is kortom niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 96 lid 1 Sv, reden waarom het beslag onrechtmatig is gelegd en moet worden opgeheven.
Daarnaast acht de raadsman het beslag in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat het beslag onrechtmatig is gelegd. De officier van justitie heeft voorts – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de hond aan klager. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de hond zal worden onttrokken aan het verkeer.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 14 januari 2020 zou de hond van klager een persoon hebben gebeten. De hond was op dat moment aangelijnd, maar niet gemuilkorfd, terwijl op 25 september 2019 aan klager een aanlijn- en muilkorfverbod was opgelegd. Op 15 januari 2020 is aangifte gedaan van het vermeende bijtincident. Op 18 januari 2020 is de hond in beslag genomen. Niet gebleken is dat klager staande is gehouden of is aangehouden.
Klager stelt dat de hond in beslag is genomen op grond van art. 425 Sr. De officier van justitie heeft dat ter zitting niet bestreden. Uit het procesdossier lijkt ook te volgen dat dat wetsartikel de grondslag voor het beslag vormt, zodat de rechtbank hier ook van uit gaat.
Artikel 425 staat in het derde boek van het Wetboek van Strafrecht, waarin de overtredingen zijn vermeld. Dat is van belang, omdat artikel 96 Sv. inhoudt dat beslaglegging bij overtredingen alleen is toegestaan in geval van ontdekking op heterdaad. In het onderhavige geval moet het dus gaan om beslag na ontdekking op heterdaad. Nu de hond eerst vier dagen na het vermeende bijtincident in beslag is genomen, is geen sprake van een heterdaadsituatie en is niet voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 96 Sv.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank is van oordeel dat het beslag onrechtmatig is geschied en dat het beslag dient te worden opgeheven.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
gegronden gelast de teruggave aan klager van de hond, een reu genaamd [naam hond] , Stafford herder kruising (goednummer: 5802757)
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.H. van Benthem, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.