Op 15 april 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in de zaak van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. Het verzoek van het LBIO, ingediend op 21 januari 2020, betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van twee minderjarige kinderen, geboren uit een eerdere relatie tussen de moeder en de vader. De vader, die niet verschenen was, woont in Nederland, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Europese Verordening inzake onderhoudsverplichtingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het LBIO ontvankelijk is in haar verzoek en dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot vaststelling van een bijdrage van € 91,-- per kind per maand, met ingang van 21 januari 2020, niet onrechtmatig of ongegrond is. De rechtbank wijst het verzoek toe, met uitzondering van een deel dat niet duidelijk was geformuleerd. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om de vader te veroordelen in de kosten van tenuitvoerlegging afgewezen, omdat de Nederlandse wet hierin al voorziet.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vader dient de alimentatie bij vooruitbetaling te voldoen. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.