ECLI:NL:RBAMS:2020:2255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
C/13/678603 / FA RK 19-8470
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Op 15 april 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in de zaak van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. Het verzoek van het LBIO, ingediend op 21 januari 2020, betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van twee minderjarige kinderen, geboren uit een eerdere relatie tussen de moeder en de vader. De vader, die niet verschenen was, woont in Nederland, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Europese Verordening inzake onderhoudsverplichtingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het LBIO ontvankelijk is in haar verzoek en dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot vaststelling van een bijdrage van € 91,-- per kind per maand, met ingang van 21 januari 2020, niet onrechtmatig of ongegrond is. De rechtbank wijst het verzoek toe, met uitzondering van een deel dat niet duidelijk was geformuleerd. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om de vader te veroordelen in de kosten van tenuitvoerlegging afgewezen, omdat de Nederlandse wet hierin al voorziet.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vader dient de alimentatie bij vooruitbetaling te voldoen. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/678603 / FA RK 19-8470
Beschikking van15 april 2020
betreffende vaststelling van alimentatie
in de zaak van:
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: het LBIO,
optredende in zijn functie van ontvangende instelling in het kader van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 (hierna de Verordening), betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, en voor zover nodig mede namens
[de moeder](hierna te noemen: de moeder) als wettelijk vertegenwoordigster van de hierna te noemen twee minderjarige kinderen
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoek van het LBIO, van 21 januari 2020.
1.2.
Een afschrift van voormeld verzoek met bijlagen is aan de vader gezonden. Binnen de daarvoor gestelde termijn is geen verweerschrift ingediend.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit de relatie zijn geboren de minderjarigen:
[kind 1] ,
geboren te [plaats] op [geboortedatum] ,
en
[kind 2],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] .
Als productie 1 en 2 bij het verzoekschrift is door het LBIO een bevestiging van het vaderschap van beide kinderen overlegd van het Försäkringskassan Utlandskontoret, de Verzendende Instelling voor Zweden.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van het LBIO luidt te bepalen dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen zal moeten betalen van € 91,-- per kind per maand met ingang van 21 januari 2020, bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met iedere uitkering die op grond van de geldende wetten of regelingen kan of zal worden verleend, met veroordeling van de vader in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Nu de vader – de onderhoudsplichtige – in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter op grond van art. 3 onder a van de Verordening rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen.
Ontvankelijkheid
4.2.
Op grond van artikel 56, lid 1 onder c in samenhang met artikel 51, lid 1 onder a van de Verordening kan het LBIO in haar verzoek worden ontvangen.
Toepasselijk recht
4.3.
Op het verzoek van het LBIO tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal de rechtbank op grond van artikel 4, derde lid, van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen als de lex fori.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Op grond van de in het verzoek gestelde feiten en de financiële en levensomstandigheden van partijen, is de rechtbank van oordeel dat het verzochte niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zodat als volgt wordt beslist.
4.5.
Het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen ad € 91,-- per kind per maand met ingang van 21 januari 2020, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal worden verleend, zal als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, met die verstande dat het gedeelte van het verzoek vanaf “vermeerderd” zal worden afgewezen nu niet duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld.
Veroordeling eventuele kosten tenuitvoerlegging
4.6.
Het verzoek van het LBIO om de vader te veroordelen in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de kinderalimentatie zal de rechtbank eveneens -bij gebrek aan belang- afwijzen, omdat de Nederlandse wet hierin voor dergelijke gevallen al voorziet.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man met ingang van 21 januari 2020 € 91,- per kind per maand dient te betalen aan het LBIO als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[kind 1]en
[kind 2], vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, op 15 april 2020 (JK/MO) [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).