ECLI:NL:RBAMS:2020:2228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
EA 20-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verduistering in arbeidsovereenkomst met verzoek om billijke vergoeding en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een chauffeur, en zijn werkgever, de besloten vennootschap Turquoise B.V. [verzoeker] had op 10 januari 2020 een verzoek ingediend tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 22 november 2019 was gegeven, en verzocht om wedertewerkstelling. Subsidiair vroeg hij om een billijke vergoeding, een onregelmatigheidsvergoeding, een transitievergoeding en betaling van niet opgenomen vakantiedagen. Turquoise B.V. voerde aan dat [verzoeker] zich schuldig had gemaakt aan verduistering en dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2020 trok [verzoeker] zijn primaire verzoeken in, maar hield hij vast aan het verzoek om achterstallig salaris.

De kantonrechter oordeelde dat Turquoise niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden van verduistering. De werkwijze van Turquoise, waarbij geen kwitanties werden verstrekt, maakte het voor [verzoeker] moeilijk om aan te tonen dat hij het ontvangen geld correct had afgedragen. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en dat [verzoeker] recht had op een billijke vergoeding van € 2.500,- bruto, een transitievergoeding van € 2.304,- bruto, en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.456,- netto. Daarnaast werd Turquoise veroordeeld tot betaling van € 1.343,21 netto voor niet opgenomen vakantiedagen en moest zij deugdelijke bruto/netto-specificaties verstrekken. De proceskosten kwamen voor rekening van Turquoise, die in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8262752 EA VERZ 20-22
beschikking van: 1 april 2020
func.: 364

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te Haarlem
verzoeker, nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. E.W. Heespelink
t e g e n

de besloten vennootschap TURQUOISE B.V.

gevestigd te Amsterdam
verweerster, nader te noemen: Turquoise
gemachtigde: mr. A. Tekinerdogan

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 10 januari 2020 een verzoek met producties ingediend, dat primair strekt tot, zo begrijpt de kantonrechter, vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en wedertewerkstelling. Subsidiair verzoekt [verzoeker] ten laste van Turquoise een billijke vergoeding, een onregelmatigheidvergoeding en een transitievergoeding toe te kennen, niet opgenomen vakantiedagen uit te betalen en om Turquoise te veroordelen bruto/netto specificaties te verstrekken.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen en Turquoise te veroordelen tot betaling van loon vanaf 1 november 2019, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente, onder verstrekking van loonspecificaties.
Turquoise heeft een verweerschrift ingediend, met producties en tevens houdende (voorwaardelijke) tegenverzoeken.
Het verzoek is mondeling behandeld op 11 maart 2020, waar [verzoeker] is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Voor Turquoise zijn verschenen de heren [naam 1] en
[naam 2] , eveneens vergezeld van de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, Turquoise aan de hand van een pleitnota, en vragen van de kantonrechter beantwoord. [verzoeker] heeft ter zitting laten weten te berusten in het ontslag en daarom zijn primaire verzoeken en de voorlopige voorziening, behalve voor wat betreft het achterstallig salaris van 1 november 2019 tot einde dienstverband, in te trekken. Daarop heeft Turquoise het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingetrokken.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Turquoise drijft een groothandel in food en non-foodproducten voor ondernemingen in de horeca. Turquoise levert de bestelde producten af bij de betreffende onderneming.
1.2.
[verzoeker] , geboren op [datum] 1993 en thans derhalve 26 jaar oud, was sinds
1 augustus 2015 in dienst van Turquoise als chauffeur. Het salaris bedroeg
€ 1.866,54 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
1.3.
Er werken bij Turquoise drie tot vier chauffeurs. De gangbare handelwijze is dat de chauffeur de bestellingen bij de horecaonderneming aflevert, onder overhandiging van de factuur, waarna contant aan de chauffeur kan worden betaald of later per bank. Bij contante betalingen wordt de factuur door de chauffeur getekend als ‘voldaan’.
1.4.
Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] zijn klanten van Turquoise.
1.5.
Bij whatsappbericht van 6 november 2019 heeft [verzoeker] aan [naam 2] geschreven (de Turks delen vertaald door Turquoise):
(..) [naam 4] en buurthuis de [naam 3] hebben een bestelling doorgegeven. Ze gaan beide voor dinsdag betalen. Misschien blijft er van [naam 4] duizend open staan. Dat zei hij. Vind je het goed als de bestelling morgen gaat.[naam 2] heeft hierop geantwoord dat het goed was.
1.6.
Op 7 november 2019 volgen er tussen [naam 2] en [verzoeker] de volgende whatsappberichten (de Turks delen vertaald door Turquoise):
T: [naam 3] gaf aan dat het overgrote deel is betaaldE: Voor dinsdag of woensdag is wel alles betaald (..)T: ???E: Ik ga vanavond langs (..). Straks dus
1.7.
Bij whatsappbericht van 13 november 2019 heeft [verzoeker] aan Turquoise geschreven:
(..) Kan je openstaand van [naam 4] En buurthuis sturenWaarop Turquoise in PDF de openstaande posten van Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] aan [verzoeker] heeft gestuurd.
1.8.
Turquoise heeft [verzoeker] op 21 november 2019 per whatsappbericht 24 foto’s van facturen over de periode van 14 juni 2019 tot 7 november 2019 gestuurd. Het betroffen facturen van Buurthuis de [naam 3] en stichting [naam 4] . Turquoise heeft [verzoeker] opgedragen de bedragen van deze facturen uiterlijk de volgende dag aan haar af te dragen.
1.9.
[verzoeker] heeft de volgende dag, 22 november 2019, geantwoord dat hij in het ziekenhuis was en zou terugbellen.
1.10.
Turquoise heeft [verzoeker] op 22 november 2019 in een telefoongesprek op staande voet ontslagen. Er is hem meegedeeld dat hij diefstal had gepleegd.
1.11.
Turquoise heeft op 7 december 2019 tegen [verzoeker] aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking.
1.12.
[verzoeker] heeft per whatsappbericht van 13 december 2019 tegen het ontslag geprotesteerd en zich beschikbaar gehouden voor werkzaamheden.
1.13.
Turquoise heeft Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] in januari 2020 de nummers van de facturen gestuurd die zijn aangehaald onder 1.8, met de vraag of deze reeds waren betaald. Zowel Buurthuis de [naam 3] als stichting [naam 4] hebben per e-mail verklaard dat zij de door Turquoise aan hen gestuurde facturen door contante betaling aan [verzoeker] hebben voldaan.
1.14.
[verzoeker] heeft vanaf 2 januari 2020 nieuw werk.

Het geschil

2. [verzoeker] verzoekt – na wijziging – om bij voorlopige voorziening, Turquoise te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon vanaf 1 november 2019 tot het dienstverband zal zijn geëindigd.
In de hoofdzaak verzoekt [verzoeker] om Turquoise, kort samengevat, te veroordelen:
a. tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,- netto;
b. tot betaling van een onregelmatigheidsvergoeding van € 3.456,- netto;
c. tot betaling van een transitievergoeding van € 2.304,- netto;
d. tot betaling van € 1.343,21 netto aan 18 niet-opgenomen vakantiedagen;
e. schriftelijke en deugdelijke bruto/netto-specificaties te verstrekken waarin de bedragen van a. tot en met d. zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom;
f. tot betaling van wettelijke rente;
alles met veroordeling van Turquoise in de proceskosten.
3. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat het ontslag overigens ook niet onverwijld is gegeven. [verzoeker] ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal of verduistering. Hij heeft nooit contant geld dat hij van klanten kreeg achtergehouden. Omdat er niet wordt gewerkt met kwitanties kan hij moeilijk bewijs leveren van het feit dat hij het ontvangen geld correct heeft afgedragen aan Turquoise.
4. Turquoise voert hiertegen aan dat [verzoeker] haar en haar klanten Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] bewust heeft misleid en bedrogen door Turquoise maandenlang in de waan te laten dat haar klanten een veelvoud aan facturen onbetaald hadden gelaten, terwijl in werkelijkheid de verschuldigde bedragen contant allang aan [verzoeker] waren voldaan. De als ‘betaald’ getekende facturen en ontvangen bedragen heeft [verzoeker] voor Turquoise achtergehouden. Hij heeft daarmee een bedrag van € 10.750,- verduisterd. [verzoeker] heeft een en ander ook erkend tijdens het gesprek op 22 november 2019. Dit alles levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op, zodat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen. Ten aanzien van het achterstallig salaris over de periode van 1 november tot 22 november 2019 en de openstaande vakantiedagen doet Turquoise een beroep op verrekening met haar toekomende bedragen.
5. Turquoise verzoekt op haar beurt – na wijziging – [verzoeker] te veroordelen tot betaling van:
a. € 1.866,54 aan gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 BW, vermeerderd met wettelijke rente;
b. € 10.762,44 aan geleden schade ex artikel 7:661 jo. 611 BW, eventueel te verrekenen met achterstallig salaris;
c. de proceskosten.
6. Turquoise stelt daartoe dat de door [verzoeker] aan haar toegebrachte schade het gevolg is van opzet en/of gedrag dat een goed werknemer niet betaamt, zodat [verzoeker] is gehouden tot vergoeding van de schade uit hoofde van artikel 7:661 BW. Het gaat daarbij om 18 facturen van Buurthuis de [naam 3] en 6 facturen van Stichting [naam 4] . Daarnaast vordert Turquoise gefixeerde schadevergoeding.
7. [verzoeker] voert hiertegen verweer en verwijst naar hetgeen hij stelt ten aanzien van het ontslag op staande voet.

Beoordeling

8. Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend en of Turquoise moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. Dat hangt allemaal samen met de vraag of [verzoeker] al dan niet terecht op staande voet is ontslagen.
9. Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen voor een ontslag op staande voet beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2 sub k BW is bepaald dat een dringende reden onder andere aanwezig kan zijn als de werknemer grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
10. Ter zitting hebben [naam 2] en [naam 1] namens Turquoise nader toegelicht wat de algemene werkwijze van de chauffeurs is en wat zich in het geval van [verzoeker] heeft voorgedaan, naar aanleiding waarvan Turquoise hem heeft ontslagen op staande voet. Uit de beschrijving van de algemene werkwijze volgt dat wanneer een klant de chauffeur contant betaalt, deze de factuur aftekent als ‘voldaan’, de factuur dateert en afgeeft aan de klant. Het geld draagt de chauffeur bij terugkomst af aan Turquoise, waarna een overzicht wordt uitgedraaid van het nog door de betreffende klant te betalen bedrag. Dat openstaande bedrag kan ook zien op eerdere facturen. Het overzicht wordt bij de volgende bestelling door de chauffeur aan de klant overhandigd. Wanneer geen bedrag openstaat, volgt er geen overzicht. De chauffeurs krijgen van de bedragen die zij bij terugkomst na hun ritten afgedragen aan Turquoise geen kwitantie of ander bewijs. De reden daarvan is, zoals [naam 2] en [naam 1] ter zitting verklaarden, dat deze werkwijze gebaseerd is op vertrouwen, dat Turquoise een klein bedrijf is en dat de medewerkers elkaar goed kennen.
11. Op enig moment (een concrete datum is niet genoemd) heeft [verzoeker] ’s middags bij Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] bestellingen afgeleverd. Toen hij daar die avond langs ging om iets te drinken, heeft hij van hen de contante bedragen voor de facturen ontvangen. Deze afwijkende werkwijze, waarbij het geld pas later wordt overhandigd, is niet ongewoon, aldus Turquoise.
12. [verzoeker] heeft zowel de algemene werkwijze als hetgeen volgens Turquoise op de bewuste dag en avond is gebeurd, niet weersproken. Hij verklaarde eveneens dat geen kwitanties worden gegeven voor de bedragen van klanten die hij na zijn dienst aan Turquoise afdraagt. [verzoeker] heeft verder niet betwist dat hij van Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] betalingen voor de verschillende facturen heeft ontvangen. Hij bestrijdt echter wel dat hij deze bedragen niet aan Turquoise zou hebben afgedragen, zoals Turquoise stelt en wat de kern is van de dringende reden die Turquoise aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd.
13. Het is aan Turquoise, nu [verzoeker] gemotiveerd weerspreekt geld te hebben verduisterd, bewijs bij te brengen van de door haar gestelde dringende reden. Daarbij wordt ervan uitgegaan, hoewel dat niet volgt uit de brief waarin het ontslag aan [verzoeker] is bevestigd, dat het gaat over de periode van 14 juni 2019 tot 7 november 2019. [verzoeker] heeft dat voldoende kunnen opmaken uit het whatsappbericht van 21 november 2019, waarin hem de facturen over die periode zijn gestuurd, met de opdracht de bedragen naar Turquoise te brengen. Turquoise heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] geld heeft verduisterd verwezen naar de whatsappberichten van 6 november,
7 november en 13 november 2019. Uit die berichten valt echter niet zonder meer op te maken dat [verzoeker] het geld dat hij van Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] ontving, heeft achtergehouden. Uit de berichten volgt weliswaar dat Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] bij Turquoise nog bedragen hebben openstaan, maar dat is niet ongewoon, zoals volgt uit de hiervoor beschreven werkwijze. Turquoise heeft verder niet concreet gemaakt op welke data Buurthuis de [naam 3] respectievelijk Stichting [naam 4] bedragen in mindering hebben voldaan op de 18 respectievelijk 6 facturen, wat de hoogte van deze bedragen was en welk deel van de ontvangen gelden [verzoeker] op welk moment onder zich zou hebben gehouden. De whatsappberichten waarnaar Turquoise verwijst zijn in dit kader te vaag en daarmee een onvoldoende onderbouwing om vast te stellen dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
14. Turquoise verwijst voorts nog naar whatsappberichten nà het ontslag op staande voet. Hoewel deze niet aan het ontslag ten grondslag kunnen worden gelegd, kunnen ze wel als bewijs van de dringende reden dienen. In de berichten, voornamelijk gestuurd door Turquoise, valt echter geen erkentenis van [verzoeker] te lezen. Dat [verzoeker] in antwoord op de berichten de betichting van verduistering niet stellig ontkent, is in ieder geval onvoldoende om daaruit te concluderen dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
15. Bij een en ander weegt mee dat Turquoise met de door haar gehanteerde werkwijze het voor [verzoeker] (en de andere chauffeurs) vrijwel onmogelijk maakt om te bewijzen dat de bedragen correct zijn afgedragen. Er worden immers geen kwitanties of ander bewijs verstrekt na het afdragen van de door de klanten aan de chauffeur betaalde bedragen. De gevolgen van deze werkwijze, ook als die is voortkomt uit goed vertrouwen tussen de medewerkers en het feit dat Turquoise een klein bedrijf is, komen voor rekening van Turquoise. Dat het moeilijk is om concreet te maken en te bewijzen dat [verzoeker] geld zou hebben verduisterd, ligt in haar risicosfeer nu zij geen strikte regels hanteert bij het overdragen van de soms grote bedragen. Gezien het voorgaande is de dringende reden niet komen vast te staan, waarbij het aangeboden bewijs door Turquoise niet ter zake doet, nu dat ziet op het betalen van de bedragen door Buurthuis de [naam 3] en Stichting [naam 4] . Dat staat echter niet ter discussie.
16. Nu een dringende reden ontbreekt, is de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig. Nu is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, wordt het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding toegewezen.
17. Voor het bepalen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding heeft de Hoge Raad een aantal uitgangspunten geformuleerd (ECLI:NL:HR:2017:1187 New Hairstyle). De begrotingswijze en omvang van de billijke vergoeding moet aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij op de rechter een motiveringsplicht rust. Voorts dient de billijke vergoeding naar haar aard in relatie te staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag, maar kan met die gevolgen wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Tot de mee te wegen omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken. Voorts kan daartoe behoren - voor zover het om in de toekomst te derven loon gaat - of de redenen die de werknemer heeft om af te zien van vernietiging van de opzegging aan de werkgever zijn toe te rekenen. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan ook ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet, en met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, lenen de wettelijke regels van artikel 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter.
18. Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer staat er niet aan in de weg dat een werkgever daarnaast ook kan worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Artikel 7:681 lid 1 BW sluit die aanspraak en een samenloop met de billijke vergoeding niet uit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan een aanspraak op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging vervolgens weer wel meewegen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
19. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 2.500,- bruto. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Turquoise voorafgaand aan het geven van het ontslag op staande voet, [verzoeker] niet heeft uitgenodigd voor een gesprek, waarin hij zijn zienswijze kon geven. Het ontslag kwam zogezegd rauw op zijn dak, waarbij [verzoeker] zijn verhaal niet heeft kunnen doen maar wel van het ene moment op het andere thuis zat zonder werk. Meeweegt dat de grond voor het ontslag op staande voet – verduistering in dienstbetrekking – beschadigend en diffamerend (geweest) voor [verzoeker] . Dat geldt nog meer nu Turquoise vervolgens ook aangifte heeft gedaan bij de politie en zijn ouders op de hoogte heeft gesteld. Hiervoor dient [verzoeker] een compensatie te ontvangen, die gelet op alle omstandigheden – waaronder het feit dat [verzoeker] altijd goed heeft gefunctioneerd en er geen reden is aan te nemen dat hij zijn dienstverband zonder het gegeven ontslag niet had kunnen voortzetten bij Turquoise – wordt begroot op genoemd bedrag, dat overigens bruto wordt toegewezen. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, is Turquoise eveneens een transitievergoeding verschuldigd. Zij wordt veroordeeld tot betaling van het cijfermatig niet door Turquoise betwiste bedrag van € 2.304,-, zij het dat dit bruto wordt toegewezen en niet netto, nu dat uit de berekening van [verzoeker] (productie 9) volgt.
20. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW (in plaats van artikel 7:677 lid 3 sub a BW, waarop [verzoeker] het verzoek baseert) is Turquoise daarnaast een vergoeding verschuldigd omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, door [verzoeker] berekend op € 3.456,- netto inclusief vakantiegeld. In dit bedrag, zo volgt uit punt b. op bladzijde 4 van het verzoekschrift, zit echter ook het loon inbegrepen over de periode van 1 november 2019 tot 22 november 2019. Turquoise heeft het totaalbedrag over de periode 1 november 2019 tot 1 januari 2020 cijfermatig niet is betwist. Het bedrag wordt daarom toegewezen, waarbij wordt aangetekend dat het dus deels een schadevergoeding betreft en deels achterstallig loon.
21. Het bedrag aan openstaande vakantiedagen is niet betwist en eveneens toewijsbaar. Het beroep op verrekening gaat niet op, nu de tegenverzoeken van Turquoise niet toewijsbaar zijn. Tot slot dient Turquoise aan [verzoeker] bruto/netto-specificaties te verschaffen, zoals hij heeft verzocht. De dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd als hierna bepaald.
22. De wettelijke rente is toewijsbaar als verzocht, zij het dat de wettelijke rente over het achterstallig loon wordt toegewezen vanaf opeisbaarheid en over de onregelmatigheidsvergoeding ex artikel 7:686a lid 1 BW vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt op basis van hetzelfde artikel toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 22 december 2019.
23. Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
24. Gezien het voorgaande worden de tegenverzoeken van Turquoise afgewezen.
25. De proceskosten komen voor rekening van Turquoise, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

BESLISSING

De kantonrechter:
op de verzoeken van [verzoeker] :
veroordeelt Turquoise om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 2.500,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf twee weken na heden, voor zover de vergoeding niet is betaald, tot de voldoening;
veroordeelt Turquoise om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van
€ 2.304,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2019 tot de voldoening;
veroordeelt Turquoise om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen en het achterstallig loon over 1 november 2019 tot 22 november 2019, van totaal € 3.456,- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 november 2019 tot de voldoening;
veroordeelt Turquoise tot betaling van € 1.343,21 netto aan 18 niet opgenomen vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de voldoening;
veroordeelt Turquoise aan [verzoeker] binnen 14 dagen na heden deugdelijke bruto/netto-specificaties te verschaffen, waarin ook de bij deze beschikking toegewezen bedragen zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 5.000,-;
wijst het anders of meer verzochte af;
en op de tegenverzoeken van Turquoise:
wijst de verzoeken af;
op beide verzoeken:
veroordeelt Turquoise in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op:
salaris € 480,00
griffierecht € 236,00totaal € 716,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Turquoise in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Turquoise niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving is betekend;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L.J.M. de Waal kantonrechter en op 1 april 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. T.C. van Andel.
De griffier De kantonrechter