Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 januari 2019, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 23 oktober 2019, waarbij een comparitie van partijen voor een meervoudige kamer is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 10 december 2019 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
“AO/ foto in gips: stand gereponeerde communitieve dist. Rad. # ongewijzigd goed. # proc. styl. ulnae.”Dit staat voor een distale comminutieve radiusfractuur en een fractuur van de processus styloides ulnae (links)
.[eiser] werd verzocht na een week terug te komen op controle, of eerder als het gips te los zou zitten.
“X-pols (gips) cf. ongewijzigd goed”. De arts heeft tegen [eiser] gezegd dat hij een kleine afwijking in de stand van het gewricht zag, hij heeft deze afwijking ook laten zien op een beeldscherm en [eiser] meegedeeld dat hij zich over deze afwijking geen zorgen hoefde te maken. Er werd een afspraak op de gipspoli gemaakt voor twee weken later.
“Toegenomen dorsale angulatiestand van de distale radius fractuur”en in het poliklinisch dossier
: “X co: iets met inzakking + angulatie naar dorsaal. B iom [naam 3] - expectatief 3 wkn gips”Bij de controle heeft [naam 2] aan [eiser] meegedeeld dat de conservatieve behandeling moest worden voortgezet. [naam 2] had hierover overleg gehad met het hoofd van de afdeling traumachirurgie,
second opinionaangevraagd bij Xpert Clinic. Dr. [naam 4] (hierna: [naam 4] ) van Xpert Clinic heeft [eiser] op 13 november 2012 meegedeeld dat sprake was van een forse afwijking in de stand van het gewricht en dat dit zonder operatie niet van nature zou herstellen. [naam 4] heeft een zg. correctie-osteotomie geadviseerd. [naam 4] heeft in het medisch dossier vermeld:
“13-11-2012 malunion DR# /1/414 [naam 4] (...) Patiënt presenteert zich op mijn poli met een suboptimale stand van een distale radiusfractuur (...) Er is sprake van een forse dorsale inclinatie met een duidelijke suppinatiebeperking. Hij is zeer uitvoerig voorgelicht over de opties. Mijns inziens is een correctie osteotomie de beste optie. Hij denkt hier over na.”
Komt voor extra opinie. Is bij particulair [particulier] polscentrum geweest. Daar advies OK geweest (...) Veel vragen over angulatie. X-re: stand cf. Nagenoeg centraal in lateraal. B nog 1,5 wk gips daarna intensieve fysiotherapie!!”
: “C/klinisch geconsolideerd”.Er was een afwijkende factuurstand en [eiser] had op dat moment een minimale polsfunctie.
third opinionte gaan inwinnen. In het dossier is genoteerd:
“veel vragen over de stand”en
“sec. opinion Amphia Breda ( [naam 6] )”en ook dat [eiser] forse bewegingsbeperkingen had. Er werd een controleafspraak gemaakt voor zes weken later, maar [eiser] heeft zich hierna niet meer laten controleren in het ziekenhuis.
third opinion
“Bovengenoemde patiënt bezocht mijn polikliniek ivm een malunion van de radius (...) Waar op de foto’s het gewrichtoppervlak in een redelijke positie geconsolideerd lijkt te zijn, is de stand van het gewrichtsoppervlak slecht (...) Bij lichamelijk onderzoek is de pols erg stijf (...) Met patiënt besprak ik de bevindingen en dat mijn advies op zijn leeftijd een correctieosteotomie van de radius zou zijn. Vanwege zijn jonge leeftijd, en vanwege de grote afwijking.”
“Ik begrijp dat dat dit voor u geen bevredigende afloop van de klacht is. Zoals de zaken er nu voorstaan wil ik u voorstellen om een onderzoek naar de schadeclaim in gang te zetten. U kunt in de loop van het traject altijd nog besluiten van verdere actie af te zien. Daarin bent u uiteraard geheel vrij. De inhoudelijke kant van de klacht wil ik hiermee afsluiten.”
“Ik behandel jaarlijks zo’n 20 patiënten met polsfracturen. In 2008 heb ik enkele maanden in Luzern als AO fellow gewerkt bij [naam 10] en [naam 10] , beiden experts op distale radius fractuur gebied. Verder ben ik co-promotor bij drie proefschriften op dit gebied en auteur van meer dan 150 wetenschappelijke artikelen, waarvan vele op het gebied van de distale radius.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
“het vak van expertises wil leren, maar wel goed is ingewerkt in de traumatologie en de richtlijnen daaromtrent”. De reden voor inschakeling van Brouwer-Postma is dat Postma
“niet meer praktiserend is”– naar vast staat al niet meer sinds 2002 –, en hij volgens de richtlijn ‘de medisch specialistische rapportage betreffende orthopedische expertises’, vastgesteld door de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV), daarom ten tijde van het opmaken van het rapport niet een
“volledige gekwalificeerd orthopedisch chirurg”was om over het handelen van de in deze zaak betrokken artsen te oordelen. Vumc hoefde, op het moment dat zij instemde met het voorstel namens [eiser] om deze deskundige te benaderen, niet erop bedacht te zijn dat Postma niet meer praktiserend orthopedisch chirurg was. Hij was immers wel BIG-geregistreerd en niet gesteld of gebleken is dat Vumc uit de gegevens op de website www.noc.nl, waarnaar de advocaat van [eiser] bij het voorstel aan Vumc had gewezen, had kunnen afleiden dat Postma niet meer praktiserend was. Voor de inschakeling van Brouwer-Postma, teneinde het rapport een – volgens de standaarden van de eigen beroepsgroep – volwaardig rapport te laten zijn, had Vumc toestemming moeten geven. Vumc heeft deugdelijk toegelicht waarom zij die toestemming, als die tijdig was gevraagd, niet zou hebben gegeven: Brouwer-Postma en [naam 3] voornoemd (zie 2.5) stonden eerder in een zakelijke relatie tot elkaar (promovenda vs. co-promotor) en polsfracturen behoren niet tot de specialiteit van Brouwer-Postma (haar expertise ligt op het terrein van de ‘onderste extremiteiten’). Beide heeft [eiser] niet weersproken. Dit brengt mee dat Vumc niet is gebonden aan de bevindingen van Postma en Brouwer-Postma. De rechtbank zal deze bevindingen echter wel bij haar oordeel betrekken in de vorm van een ‘partij-rapport’.
Inclinatie>15° in PA richting<
5 mm verkorting ten opzichte van de ulna in PA
15° dorsale kanteling of < 20° volaire kanteling
Intra-articulaire incongruentie van<
2 mm (vaak alleen op een CT scan goed te beoordelen)
Een afwezige subluxatiestand van het lunatum ten opzichte van de distale radius of carpale malalignment bij ligamentair letsel (avulsiefracturen distale radius)
“Bij conservatieve behandeling is het echter belangrijk te beseffen dat er indicatoren zijn die aangeven dat er sprake is van intrinsieke instabiliteit van de fractuur, waardoor (secundaire) dislocatie voorspelbaar is. Tabel 4.2 toont radiologische indicatoren voor voorspelbare instabiliteit van distale radius fracturen”. Tabel 4.2 luidt:
“In de literatuur worden deze factoren regelmatig genoemd en ze lijken haast voor zich te spreken. Er zijn in de literatuur geen studies verricht om deze indicatoren te valideren. Retrospectieve studies, waarbij een cohort conservatief behandelde distale radiusfracturen werden gevolgd, toonde via regressie analyse aan dat de mate van initiële dorsale kanteling, iedere volaire kanteling, initiële verkorting van de radius en het bestaan van dorsale comminutie bijdragen aan de instabiliteit (…). Alleen toonden echter ook aan dat leeftijd een belangrijke voorspeller is van instabiliteit is (…)”
- Verplaatste fracturen die na repositie een acceptabele stand opleveren kunnen, ook als er tekenen van instabiliteit bestaan, initieel conservatief verder behandeld worden, mits de stand van de repositie goed gevolgd wordt;
- Gedisloceerde fracturen die na repositie geen acceptabele stand opleveren, worden bij patiënten jonger dan 65 jaar bij voorkeur operatief behandeld, tenzij er patiëntgerelateerde factoren aanwezig zijn die als contra-indicatie kunnen gelden.
- (…)”
- a) Postma/Brouwer-Postma:
- b) Diercks
- c) Schep:
acceptabel”in de zin van de Richtlijn (4.8).
“acceptabel”van de richtlijn, brengt mee – op grond van de aanbevelingen van de Richtlijn – dat de fractuur verder conservatief behandeld kon worden, ook als er tekenen van instabiliteit waren. Diercks heeft op die tekenen gewezen in zijn rapport van 28 juli 2017 (p. 4):
“verder toenemende dislocatie en de daardoor bewezen instabiliteit van de fractuur”. Diercks heeft in zijn aanvullend rapport van 18 augustus 2017, naar aanleiding van aanvullende vragen van de advocaat van [eiser] , genoteerd:
“Na repositie was een acceptabele stand opgetreden. Op het röntgenonderzoek van 22 oktober 2012, 8 dagen na het ongeval, is een veranderde stand zichtbaar van de fractuur ten opzichte van de stand op 14-10-2-12: er is sprake van een dorsale angulatie van 15 graden, er is sprake van verkorting van <5 mm, en er is intra-articulaire inzakking in het distale radio-ulnaire gewricht. Er is dus sprake van een toenemende dislocatie, dus een instabiliteit van de fractuur. Er wordt niet in de status aangegeven dat dit is opgemerkt. Op dit moment had de optie van een operatieve stabilisatie overwogen moeten worden.”Deze opmerkingen van Diercks laten onverlet dat uit de Richtlijn niet volgt – en Diercks oordeelt ook niet dat dit anders is – dat de professionele standaard meebrengt dat bij de stand van 22 oktober 2012 operatief verder behandeld
moetworden. Postma/Brouwer-Postma en Schep trekken die conclusie evenmin.
CT scanbij een distale radius fractuur?’ zijn de volgende aanbevelingen opgenomen (2.1.5):
De werkgroep adviseert om na eenmalige repositie de CT scan te reserveren voor intra-articulaire fracturen of indien er twijfel is over het wel of niet-intra-articulair verlopen van de fractuur, waarbij een operatie-indicatie wordt overwogen of reeds gesteld is.
foto’shet volgende opgenomen (p. 25):
CT-scande volgende bevindingen gedaan.
“Op basis van de röntgenfoto’s na repositie van 14.10.2012 en 18.10.2012 kan worden gesteld dat de stand van de fractuur acceptabel is met betrekking tot de verkorting en de angulatie/kanteling. Het lijkt ook acceptabel met betrekking tot de onderlinge verplaatsing van intra-articulaire fractuurfragmenten, maar dit kan niet met zekerheid worden gezegd. Indien de stand acceptabel is kan een conservatieve behandeling worden voortgezet, ook als er tekenen van instabiliteit zijn, mits deze regelmatig wordt gecontroleerd.
“Mogelijk of zeker intra articulair: Maak PA + laterale foto + evt. laterale radiocarpale opname. Indien indicatie voor chirurgie: CT scan.”
“In deze casus was er sprake van een intra articulaire type AO C fractuur. PA en laterale opnames werden gemaakt. De werkgroep spreekt van laagdrempelig CT scan en ook alleen wanneer een operatie wordt overwogen. Dat was in dit geval niet zo. Op pagina 27 bij de conclusie staat dat er aanwijzingen zijn dat een CT scan een nauwkeuriger beeld geeft voor het bepalen van (sub)luxatie van het DRUJ dan een röntgenopname. Echter het bewijs is niveau 3”.
röntgenopnamende volgende bevindingen gedaan.
“In de richtlijnen staat niet vermeld hoe vaak / wanneer de stand van de gereponeerde fractuur met een röntgenfoto gecontroleerd dient te worden. Het is in de praktijk gebruikelijk omdat in ieder geval de eerste 2 weken en vaak ook de eerste 3 weken, iedere week te doen. Dit heeft te maken met de mate van botgenezing die er naar verloop van tijd enerzijds voor zorgt dat de stand van de fractuur behouden blijft, en anderzijds de mogelijkheid tot operatieve standscorrectie (zonder osteotomie) verkleint. In deze casus is de eerste controle foto gemaakt op 18.10.2012, (4 dagen na het ongeval) en de 2e op 22.10.2012 (8 dagen na het ongeval), en de 3e op 6.11.2012 (23 dagen na het ongeval).
Indien er met het wisselen van gips een standsverandering optreedt en er geen röntgenfoto wordt gemaakt om dit te controleren, kan deze eventuele standsverandering pas met de volgende controle worden opgemerkt. Dan is de fractuurgenezing al verder gevorderd in een verkeerde stand en wordt correctie moeilijker.”
“De vraag die zich (…) aandient is of er (…) tussen 22-10-2012 en 6-11-2012 een foto had moeten worden gemaakt? De richtlijn doet geen duidelijke uitspraak over de sequentie van het nemen van foto’s omdat het wetenschappelijk bewijs ontbreekt.”En ook:
“(…) men [kan] ook niet concreet stellen dat er tussen 22-11-2012 en 06-11-2012 een controle foto had moeten worden gemaakt daar de literatuur en de richtlijn daar geen uitspraken over doet.”
een CT-scanhad laten maken van de pols van [eiser] . Hiertoe is redengevend dat blijkens de Richtlijn een CT-scan moet worden gemaakt indien een indicatie voor chirurgie bestaat en dat – zoals hiervoor is vastgesteld – die indicatie in genoemde periode niet bestond. In de in 4.19 uit het rapport van Postma en Brouwer-Postma geciteerde passage is dit aspect uit het relevante onderdeel (indicatie chirurgie) uit het stoomdiagram weggelaten. Verder achten zij het vervaardigen van een CT-scan
“verdedigbaar”, hetgeen zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet meebrengt dat dit ook van de redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot verwacht mocht worden. Het andersluidende standpunt van [eiser] wordt dus verworpen.
röntgenopnamengeldt hetzelfde. De Richtlijn in samenhang bezien met het rapport van Postma en Brouwer-Postma bieden onvoldoende basis voor de conclusie dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot, in dit geval een traumachirurg, onder gelijke omstandigheden mocht worden verwacht dat hij in de periode van 22 oktober tot 6 november 2012 extra röntgenopnamen had laten maken van de pols van [eiser] . Postma en Brouwer-Postma oordelen – overigens net als Schep – dat de Richtlijn hier geen foto vereist. Er was op 22 oktober 2012 geen situatie die volgens de deskundigen op grond van de Richtlijn op korte termijn een extra foto vereiste. Verder is het oordeel van Postma en Brouwer-Postma dat het
“in de praktijk gebruikelijk is”om in ieder geval de eerste twee weken en vaak ook de eerste drie weken na de repositie, iedere week een controlefoto te doen ter zitting door Vumc gemotiveerd weersproken. Daarop is namens [eiser] geen nadere toelichting op de gestelde praktijk gevolgd, en evenmin op het kennelijke standpunt dat deze praktijk ook tot de professionele standaard behoort.
“De fractuur is nu duidelijk ingezakt en daarmee is de radius verkort. De oriëntatie van het gewrichtsvlak is verder naar dorsaal gekanteld en is nu meer dan 25⁰. Op de AP opname […] lijkt er een gap intra-intra-articulair te zijn op ongeveer 1/3e aan de radiaire zijde van de distale radius, en nog een op ongeveer 1/3e aan ulnaire zijde. (Mogelijk is dit de osteolyse fase van fractuurgenezing, maar een verwijdering tussen verschillende intra-articulaire fractuur fragmenten is waarschijnlijker). Verder is nu ook een longitudinale fissuur richting de diafyse van de radius zichtbaar.”
Beoordeling röntgenonderzoek 06-11-2012: verdere inzakking DRU fragment. Toename dorsale angulatie tot 20 graden (collega Schep spreekt van 25 graden), dislocatie van het radiocarpale en het radio-ulnaire gewricht, zich uitende in een ulnar variance van +1, en een Radial inclination 16 graden, en dislocatie van het dorsale fragment van het lunatum facet.”
“ulnar variance van +1, Radial inclination 16 graden, Dorsaal angulatie 25 graden, het is echter geen zuiver laterale foto. Verder is er dislocatie van het dorsale fragment van het lunatum facet.”
“(…) Postfracturen (distale radiusfracturen) zijn een van de meest voorkomende fracturen. Het grootste deel geneest heel goed met een gipsbehandeling. Indien een polsfractuur geopereerd dient te worden is dat het beste om binnen 2 weken te doen. Wanneer er door omstandigheden niet eerder geopereerd kan worden is het in een enkel geval nog mogelijk om dat tot maximaal drie weken na het trauma te doen. Daarna is er al veel botgenezing gaande, waardoor er mogelijk een osteotomie nodig zal zijn om een eventuele standscorrectie uit te voeren.”
“Op 6 november 2012 is een toename te zien van de dorsale angulatie tot 20 graden. Op grond van dit röntgenonderzoek wordt bevestigd dat er sprake is van een instabiele fractuur met toenemende dislocatie. Bij dit bezoek was er geen sprake meer van een acceptabele repositiestand en had dit met (…) patiënt besproken moeten worden. Een operatieve behandeling, bij deze patiënt met deze fractuur, was volgens de richtlijn de aangewezen keuze. In het dossier staat een opmerking: ‘overleg [naam 3] ; expectatief”, maar er is op geen enkele wijze een motivatie te vinden waarop het besluit om de door de richtlijn geadviseerde behandeling (operatief) niet te volgen gebaseerd is. Nergens in de status kan ik de overweging terugvinden waarom hiervoor gekozen is, en ook na het advies uit de “Expert Clinic” is de motivatie om dit advies te volgen niet omschreven. Op dit moment, met deze röntgenfoto, is duidelijk dat het te verwachten anatomisch resultaat niet goed zou zijn, en er functiebeperkingen zullen overblijven, zoals inderdaad vastgesteld op het consult d.d. 10-01-2013. Hierover, en over de wijze waarop dit met de patiënt is gecommuniceerd, is in het dossier niets te vinden. De enige patiënt gerelateerde factor die als contra-indicatie had kunnen dienen was het, qua botgenezing, relatief ongunstige moment 18 dagen na het letsel, zoals door Collega Schep en door mij beschreven. In het dossier staat deze overweging nergens vermeld, en ook niet dat hierover met de patiënt is gesproken. Ik blijf daarom bij mijn conclusie dat open rond 6 november 2012 door de afdeling chirurgie/traumatologie van het VUMC niet die mate van professionele zorg verleend is die volgens de op dat moment geldende professionele standaard verwacht had kunnen worden. Zelfs al zou het hoge risico op een slechte functionele en radiologische uitkomst de grond zijn geweest voor het voortzetten van de conservatieve behandeling waarvan niets terug te vinden is in het dossier, dan nog zou de keuze voor de verdere niet-operatieve behandeling versus het overgaan tot een operatieve behandeling met de patiënt besproken moeten worden. De patiënt is niet betrokken. Elke behandelaar heeft de professionele verantwoordelijkheid om de naar zijn kennis beste behandeling voor de specifieke patiënt te leveren, en kan daarbij van een richtlijn afwijken, mits dit gemotiveerd gebeurt. Daar kan ik in dit dossier echter geen teken van terugvinden.”
“De richtlijn geeft niet duidelijk een termijn voor operatief ingrijpen aan. Logischerwijs wordt bedoeld in de periode direct na repositie daar een correctie in de derde week niet te prefereren is. Verder heeft de richtlijn het over radiologische criteria, zoals hierboven beschreven. Maar er staat niet duidelijk vermeld of aan alle criteria moet worden voldaan of dat er aan één criteria moet worden voldaan om te spreken van een inadequate stand.
“geen twijfel over [bestond] dat een operatie de enige serieuze en behandeloptie was”en dat het dan
“eigenlijk al vijf over twaalf is”, vindt in ieder geval geen steun in de deskundigenrapporten. Ook bieden de rapporten geen basis voor de conclusie dat een operatie op of kort na 6 november 2012 tot een beter resultaat (‘outcome’) zou hebben geleid dan een operatie op langere termijn. Wel overwegen Postma en Brouwer-Postma en Dierckx dat op dat moment een operatie had moeten
overwogen, maar uit het gegeven dat [naam 2] met [naam 3] als supervisor heeft overlegd, leidt de rechtbank af dat dit ook is gebeurd. Dit betekent dat de rechtbank, anders dan [eiser] , niet concludeert tot een ‘medische fout’ van de behandelend artsen bij hun besluit op 6 november 2012 om de conservatieve behandeling voort te zetten.
second opinionbij Xpert Clinic op 13 november 2012 was [eiser] (alsnog) op de hoogte van de mogelijkheid van opereren en is hij, aldus de aantekeningen van dr. [naam 4] ,
“zeer uitvoerig voorgelicht over de opties”en is hem een correctie osteotomie als
“beste optie”geadviseerd. Op 15 november 2012 heeft [eiser] dit advies besproken met [naam 5] van Vumc, die opnieuw een röntgenfoto heeft laten maken en hem heeft meegedeeld dat een operatie in de visie van Vumc niet wenselijk was en dat de conservatieve behandeling moest worden voortgezet. Zoals hiervoor is overwogen, is de keuze voor een voortgezette conservatieve behandeling niet in strijd met de professionele standaard. [eiser] heeft vervolgens besloten zich niet te laten opereren. Deze gang van zaken brengt mee dat de gevolgen van een eventuele tekortkoming in de vereiste voorlichting op 15 november 2012 waren hersteld, en dat [eiser] op 15 november 2012 over de relevante informatie beschikte om een afgewogen keuze te maken.
1.086,00(twee punten × tarief II, € 543)